Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 17
(2001)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd110A. [1608, einde januari]. Aan [P. van Leeuwen].Ga naar voetnoot1Mij is te kennen gegeven vanweegen Cornelis Maertensz. Ouwejanne woonende tot NyeuweveenGa naar voetnoot2 dat op den XVI Januari lestleden Evert Jansz. van der Schuyr, schout van Uythorn, t'sijnen huyse is gecomen met een pander van den Hove van Utrecht, ende bij sijne absentie sijn huysvrouw heeft afgevordert het haertsteegelt, seggende dat hetselve huys vanweghen het Sticht van Utrecht daerop was gestelt. Ende hoewel sijn vrouwe daerop seyde tot | |
Nieuweveen het haertsteegelt betaelt te hebben, heeft hij den pander belast seeckere clederen uyt het huys te haelen als pandt voor het haertsteegelt, 'twelck oock datelijck is geschyet. Is mij oock verthoont dat de gront daer hetselve huys op staet is geteyckent in het maergeboeck van Nyeuweveen, dat hetselve huys is getransporteert voor den gerecht aldaer,Ga naar voetnoot3 dat de persoonen aldaer woonende zijn geco[men] [?] geweest tot schepenen van Nyeuweveen, alle contributiën ende andere lasten naer dye van Nyeuweveen hebben gedraegen, gelijck oock op het register van 't haertsteegelt van Nyeuweveen wordt bevonden dat den voors[chreven] Corn. Maertensz. hetselve haertsteegelt tot Nyeuweveen heeft betaelt. Waeromme, alsoo 'tgunt bij de voors[chreven] schout is gepleecht is een onbehoorlijcke infractie jegens de gerechticheden van Hollant, ende 'tselve geremonstreert zijnde daer het behoort apparentelijck eenige proceduyren soude veroorsaecken dye insonderh[eyt] in dese conjuncturen dyenen verhoet, soo heb ick vooral goetgevonden uEd. hyeraf te adverteren, ten eynde bij uEd. sooveel teweege worde gebracht dat het voors[chreven] feyt nae behooren gerepareert sijnde alle vordere moeyten ende inconveniënten mogen cesseren. Ende hyervan met den eerste verwachtende uEd. antwoordt ... | |
Bovenaan de minuut staat: Aen den p[rocureur] g[enerael] van Utrecht. |