Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 11
(1981)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd4711. 1640 juni 29. Van P. PelsGa naar voetnoot1.Mijnheer, U Ex.ce aengenaeme van 26 MayoGa naar voetnoot2 hebbe well ontfangen. Ick sall vortaen alle mijne brieven an Verpoorten Adriansz.Ga naar voetnoot3 op Hamborgh seynden, an wien ick dogh alle weecken mijne brieven op Sweden seynde ende, alsoo ick sien dat mijnheer Sp.Ga naar voetnoot4 uE. niet en laet toekommen wat ick hem bidde te seynden, soo sall vortaen sulckx aen u Ex. selve insleuyten, gelijck ick mids desen seyndeGa naar voetnoot5 wat sijne May.tt van Polen op den Preuyssen landagh tot Coninxbergen doet proponneeren, daer de stenden discort, ooc in Littauwen, en tot yet niet en willen consenteeren, vordat haere gravamina, die seer veel sijnGa naar voetnoot6, sullen sijn affgedaen, daervan den toll in der Pilauw met den dienst der SpiringenGa naar voetnoot7 een van is. Den coning van PolenGa naar voetnoot8 was de novo van sijne aude passiën weder sieck. Vorst RasevillGa naar voetnoot9 en will niet pareren het decret tegens die van de religie, over welcke differencie oproer in der Wilde ontstaen en van bayden deelen well 100 menschen gebleven sijn ende vallen alle de griecksche cosaacken Rasevill toe; alsoo dat het in Polen seer dangereux uytsiet, daer dan bijcompt eenen nieuwen invall van veel dusent Tartaren die tot bij Samoski gerooft hebben ende wort nogh gespargeert, dat den Turck de Niesser passeert. De Hollandse ambassadeursGa naar voetnoot10 waeren tot Bremen en de oosterse vlote in de Sond van Dennemarcken, die daer den ord.ri toll betaelden. Mij dunckt dat die saacke sonder bloetstorten well sall bijgelegt worden ende, alsoo over de detencie van den salpetter met de exorbitanciën in de tollen onder veele menschen discoursen en prosumciën gevallen sijn, dat den coning van Dennemarcken sijne aude vrienden gieng verlaeten en haere vijanden aenhangen en dat die geruïneerde Spaensche vlote in DeuynsGa naar voetnoot11 van Engeland | |
hem soowell als andere tot dienst saude gestaen hebben tegens Nederlandt met alle die gealiërde en dat daerentegens bij de Polsche menistres gepresumeert en gespargert wort, dat dieselvige vlote saude gedient hebben tot dienst van den coning van Polen tegens sijne vijanden in revenge tegens Dennemarcken vor 't ontlijdelijck affront in 't weghnemen sijnder schepen op de reede van Dansick met die continuele bravade van de Densche schepen op de reede van Dansick, dor welcke contrariërende discoursen ick occasie genommen hebbe met eene persoon, ervaeren aen 't Polsche hoffGa naar voetnoot12, te discoureren ome sijn gevoelen daervan te sonderen, sijnde mij familliarlijck geaffeccioneert. Sijne opinie was, dat alle groote Spaense ofte Oostenrijckse desseings meer als op eene saacke tendeeren, dat hij well gelooft, dat die vlote tot dienst van Engeland en Dennemarcken per mattière d'estat saude schijn hebben tot haeren dienst, maer dat het rechtte fondementaele desseing geweest is den coning van Polen te dienen tegens sulcken vijanden als hij heft en die hem geaffronteert hebben. Watter inderdaet van is, weette niet, maer hebbe goet gevonden dit vor passe-tempo u Ex.cie te comuniceeren. De saacken van de stadt blijven onafgedaen, daer dor veranderlijcke orloghe licht eene groote querelle saude konnen uyt ontstaen. De patrioten sijn hier seer beducht en in vreese over de conjongcie van alle de evangelische armeën, dat BannierGa naar voetnoot13 op de imperiale niet uytricht en, soo PicolominiGa naar voetnoot14 daerover saude kommen te triumpeeren, soo waer 't met Deuytslandt gedaen. Den tijt sall ons haest leeren. Ick ben ten hoogsten verblijdt over het loff, dat u Ex. belieft wegen mijns sohnsGa naar voetnoot15 te doen. Naest Godt is hij u Ex. tot in de ziele geobligeert en ick bidde hem in uE. gunste te laeten bevolen sijn. Daervor ick sall blijven, mijnheer, u Ex.cie diener
| |
29 Iunio 1640, Dansick. | |
Adres: Mijnheer mijnheer Hugo de Groot, h.k.M. en croon Sueden ordinari ambass.r bij sijne May.t van Vranckrijck. Paris. Onder het adres staat: S.r H. de Groot. In dorso schreef Grotius: 29 Iunii 1640. Pels. |
|