Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 10
(1976)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd4416. 1639 december 3. Aan J. WtenbogaertGa naar voetnoot1.Mijnheer, De diensten, die ick can doen aen uE. verwanten ofte anderen bij uE. gerecommandeert sijn clein in comparatie van 'tgunt ick uE. schuldich ben ende altijd nae mijn vermogen sal erkennen. Ick danck Godt, dat in die hoogen ouderdom de gesontheit noch soo goedt is ende 't gezicht niet onbequaem, gelijck de letter uitwijst. Ick bidde Godt ernstelijck al hetselve uE. ten gemeene beste lang te continueren. UE. gedruckte predicatiënGa naar voetnoot2 ende de Naerder openingGa naar voetnoot3 heb ick met lust gelesen, gelijck ick over lang aen mijn broeder de GrootGa naar voetnoot4 advys heb gegeven. Den brief van Mijnheer den eertsbisschop van CantelbergGa naar voetnoot5 is geschreeven tot antwoord van de luthersche predicanten, die aen sijne Hoochwaerdicheit de saecken van Schotlant hadden gerecommandeert, gelijck uE. uit de copieGa naar voetnoot6 sal mercken. ArnisaeusGa naar voetnoot7, een seer geleert man in medicine, philosophie, theologie ende historie is onlancx, soo ick meen, gestorven sijnde gebrieft als raed van den coninck van DenemarckenGa naar voetnoot8 ge ... ict. Veele van sijne boecken sijn waerd gelesen. Wat mijne wercken aengaet, daervan heb ick aen mijn broeder geschrevenGa naar voetnoot9. Maer ick soeck een drucker, die simpelijck mijne intentiën volgt in het drucken soo aengaende de ordre van het eene voor ofte nae(r) te doen drucken als in den tijdt, binnen dewelcke yder stuck moet sijn ged(ruc)kt, ende dat sonder exceptie. Goede correcteurs soude ick oock wel van noode hebben. Van 'tcorte geschrift bij mij op 'tversoeck van eenige voornementlijcke heeren van 'tparlement voor desen ingestelt over de coninclijcke macht ten aensien van kerckelijkce personen ende saeckenGa naar voetnoot10, meene ick, dat den raedsheer van ReigersbergGa naar voetnoot11 copie sal hebben. Mijn boeck De veritate religionis ChristianaeGa naar voetnoot12 werdt hier herdruckt met alle de noodige getuichenissen achter het boeck; werden oock herdruct mijne Apologie in | |
t'latijnGa naar voetnoot1 en de Disquisitio de Pelagianis dogmatibusGa naar voetnoot2. Onlancx is in Engellant in t'Engelsch overgeset ende gedruckt mijne Christus PatiensGa naar voetnoot3 ende gedediceert aen den coningGa naar voetnoot4 bij een voorneme edelmanGa naar voetnoot5 met elogie van een milordGa naar voetnoot6. Dit alles sal VoetiusGa naar voetnoot7, SchoockGa naar voetnoot8 ende CloppenburgGa naar voetnoot9 niet behaegen. D. Heinsii Annotaties op het Nieuwe TestamentGa naar voetnoot10 heb ik gesien, oock hetgunt D. SalmatiusGa naar voetnoot11 in sijn boeck De modo usurarumGa naar voetnoot12 daerop heeft gezeit. Ick sal daerop seggen, dat PecherelGa naar voetnoot13 seide gesien hebbende de Annotatiën van BezaGa naar voetnoot14, dat hij daer werck van maecte, maer niet verschrict en wierd om oock het zijne de werelt mede te deelen. 'Tgunt uE. schrijft van de wereltsch gewapende leugen ende vande geestelijck | |
gewapende waerheit vinde ick seer goed ende approbere hetselve volcomentlijck hoopende oock, dat mijne schriften 'tselve sullen betuigen. UE. brieven - sooveel sonder uE. ongemack can geschieden - ende uE. vrunden - sooveel het haer gelieft bij mij te comen - sullen mij altijd aengenaem sijn. UE. seer geobligeerde dienaer
| |
Den 3 Decembris 1639, tot Parijs. De boucken Arnisaei, insonderheit De iure MaiestatisGa naar voetnoot1 waerin een caput is de maiestate circa EcclesiastesGa naar voetnoot2, meen ick mijn broeder de Groot wel bekent sijn. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer Utenbogard. In dorso schreef Utenbogaert: d'Heer Grotius. R.a 21 December 1639. In margine met andere hand: judicium de Heinsii Annot. in N.T. |
|