Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 10
(1976)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3946. 1639 januari 24. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot12.Mijnheer, Den heer ambassadeur van VranckerijckGa naar voetnoot13 is van Wesel thuys gecommen ende | |
van sijne negotiatie hoort men gans niet, waeruyt eenyge conjectuyren maecken sijne Ex.te met eenyge hooftofficieren int secreet heeft gehandelt; andere willen mij doen geloven onverrichter saecken vandaer is gescheyden. De lantgravinneGa naar voetnoot1 hout men om het tr(actaet) te voltrecken naer Cassel gaet ende dat MylanderGa naar voetnoot2 t'eenemael naer den keyserGa naar voetnoot3 hetGa naar voetnoot4 hooft we(nd). Den conynck van Denemerc(ken)Ga naar voetnoot5 heeft tegens den cheurvorst [van de] PalsGa naar voetnoot6 ende agent CraccouGa naar voetnoot7 propoosten gevoert, alsoff hij, indien de Sweden tot geen vredentractaet hun willen innelaten, sijne wapenen bij die van den keyser soude vougen. Somyge meenen die comminaciën meer geschieden om sijn entremise niet onvruchtbaer te houden ende den keyser, aen dewelcke hij hoge voor den tol van Geluckstat is geëngageert, contentement te geven, als om deselve ten effecte te brengen; maer dat de croone Sweden andere opinie daervan heeft, moet men geloven, omdat veel volkx op de frontieren tegens Denemarcken wert geschickt. Sijne HoocheytGa naar voetnoot8 behertycht seer de continuatie van het secours van 50.000 guldens ter maent aen de crone van Sweden ende doet hetselve de steden ernstych recommanderen, waerin niemant als Amsterdam difficylder gevonden en wert. Ick sal niet naerlaten bij die stadt ende andere mede te contribueren hetgene mij mogelijck is. Voor uEd. particulier sal met ernst moeten worden gesorcht ende niet soo seer hier als in het rijck selffs, want hoe ick mij die saecke langer bemoye, hoe ick claerder ontdecke, dat het bij AelianusGa naar voetnoot9 niet aen wille, maer aen provisie ontbreeckt. Vandage heeft sijn Gestreng. mij getoont hetgene uEd. hem op de assignatie aen monsieur HeuftGa naar voetnoot10 gegeven heeft geantwoorde, houdende hetselve, doch al laechende, als een gegeven dementi, hetwelck ick in goede forme hebbe geëxcuseert. Sijn Gestreng. wilde tonen met brieven van monsieur Heufft selffs, dat hij de croone bekent noch in de dertychdusent guldens schuldych te wesen, niet te min seyt alle andere devoiren tot uEd. betalynge te willen doen, belovende ingevalle het subsidie hier wert geconsenteert, dat uEd. de eerste ende voor alle anderen op de lijste van degene, die daervan sullen genieten, sal werden gestelt met verseeckerynge, dat het consent gedragen sijnde hij raet weet om de penyngen te genieten. Dat is al, dat ick in die saecke vooralsnoch weet te doen. Ten principale - seyt hij -, dat niet en is te vreese, de dilayen moeten met patiëntie opgenomen werden, sijnde sijne Gestreng. selffs vrij veel meerder somme ten achteren. In de antwoorde op hetgene den heer van OosterwijckGa naar voetnoot11 raeckt neempt contentement in hetgene uEd. aen de croone heeft geschreven. Tot Rotterdam sijn desen morgen op de nominatie van vroetschap gebracht | |
SchiltvynkGa naar voetnoot1, PrinsGa naar voetnoot2, ArkenboutGa naar voetnoot3 ende den naesten maendach hebben voor Leyden van deselve stoffe te stellen. De keuse kan voor ons niet qualijck wtvallen. De ambassadeurs sijn naer Polen noch niet genomineert. De vergaderynge scheyt morgen. De militie blijft gelijck die is. Nieuwe finantiën sijn noch niet verschaft. Wat den heer BannerGa naar voetnoot4, die nu over de Elve is, sal verschaffen verwachten wij. Meer te schrijven beletten mij verscheyde distractiën. Desen 24 Ian. 1639. Dat den heer CamerariusGa naar voetnoot5 soude wesen verlaten, wert van nieuws seer gediscoureert. Aelianus seyt nergens van te weten. Ick kan noch niet oordeelen. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer De Groot, raedt ende Ambassadeur van de Coninginne ende Croone van Sweden bij den alderchristelijcksten conynck. In dorso schreef Grotius: 24 Ian. 1639 N. Reigersberg. En boven aan de brief: Rec. 4 Febr. En verder: Van Salvius. Mullerus. Van subsidie en van 't coper. Amsterdam. |
|