Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 8
(1971)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3076. 1637 mei 16. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mijn Heer, D'occasie nodycht mij meer tot schrijven als de materie, want gaende ter begravynge van de vrouw van ZuilecumGa naar voetnoot2 int geselschap van den heer RivetGa naar voetnoot3 verstont ick wt hem, dat desen nacht vertrock monsieur d'EggebelGa naar voetnoot4 ende dat hij met hem brieven affsont, warom ick goet vont, wetende dese seer cort over sullen gaen, te versoucken een onder sijn couvert te mogen bestellen, gelijck desen daeronder comt, geaddresseert aen den pedagoge van den natuyrelijcken soon van mijnheer den prins van OrangieGa naar voetnoot5, wt wiens handen uEd. die apparent sal ontfangen. Den gemelten Eggebel is een edelman, lieutenant-collonel in dat rijck, hier cappitain van een compangie onder het regiment van monsieur le duc de CandaleGa naar voetnoot6 ende domestycke van den heer cardinaelGa naar voetnoot7, die oock wel staet bij den conynckGa naar voetnoot8 ende geduyrich wert gebruyckt om over te brengen importante depesches ende bootschappen aen desen staet. Het is maer vier dagen, dat hij hier arriveerde ende hadde tusschen Paris ende Den Hage maer drie dagen onder wege geweest. Tsedert hij hier is geweest hebben de gedeputeerde, die de secreten sijn vertroutGa naar voetnoot9 nevens sijne HoocheytGa naar voetnoot10, seer dickmaels vergadert geweest ende begint men eenyge preparaten te sien tot een leger, waerwt wert geoordeelt, sijn Hoocheyt haest in het velt soude mogen gaen, hetwelck veele hanckt naer den haest, die men daer sal maecken. Den opheff van Vranckerijck, naer men ons hier doet geloven, sal dit iaer groot sijn, doch uEd. kan dat best daer oordeelen. De Staten van Hollant scheyden desen avont, hebben het haerstedegelt geconsenteert, inclineren om vijffmael hondertduysent guldens op de domeinen te negotieren; het oplechgelt van de grainen, cleyn segel over obligatiën onder de hant ende andere cleyne dyngen haperen noch. Naer het scheyden meene ick bij CaesarGa naar voetnoot11 devoir te doen. AelianusGa naar voetnoot12 heeft aengenomen van nieuws aen monsieur HeuftGa naar voetnoot13 te schrijven | |
nopende het different, datter is over den wissel, ende, naer mij docht, sal oock ordre geven, dat het tractement als raet mede werde betaelt, doch sal hem mergen nader spreecken. De Duynckerckers hebben eergisteren met vijfthien schepen haer voor het Goereetse gat getoont; een fregatte is voor Goeree geweest ende hebben een piloot, die sij gevangen hadden ende gebruyckt, in Den Briel aen lant geseth, waerop een cleyn schip is wt de Mase affgeveerdycht om den admiraelGa naar voetnoot1, die op de cust van Vlaenderen is, te adverteren daerop te passen, alsoo sij bij faute van vivres te Dunckercke in sullen moeten lopen. Mij verwondert seer geen tijdynge te crijgen van den ontfanck van het pacquet van ons NeeffGa naar voetnoot2, die apparent sal meenen uEd. weynych ijver heeft, want ick een tijt herrewaerts hem niet hebbe gesproocken, alsoo ick geen occasie hebbe gehadt ende uwe Ed. brieven voortaen soo mager valle, dat sij mij geene en geven. Apparent dat uEd. geen lust en heeft IovinianusGa naar voetnoot3 wel te instrueren, gelijck oock den appetijt van ScarinusGa naar voetnoot4, naer alles nu gaet, niet te groot en is. Evenwel meent hij, dewijle alle dyngen soo grooten veranderynge onderworpen sijn, dat men noyt behoort te verflauwen. Bij occasie dat gesproocken wert van het maecken van een instructie voor den thesaurier, seyde sijn Hoocheyt, dat men den Rade van Staten ende Gedeputeerde ter vergaderynge van de Staten-Generael van gelijcke behoort te verbieden eenygen giften ofte gaven te nemenGa naar voetnoot5, waerop oock gevolcht is, dat bij de vergaderynge van Hollant aen de hare sulck verboth is gedaen ende gelast geen resolutiën, die niet sijn geresumeert, te houden voor gearresteert; doch sijn de corruptelen soo verde ingecroopen, dat het is te vreesen, dat men alle ordre sal connen eluderen. Den heer SpierynckGa naar voetnoot6 meent haest naer Sweden te vertrecken; mergen meene ick hem te sien ende nader sijne resolutie op alles te vernemen. Den heer van OosterwijckGa naar voetnoot7 horen wij noch niet, wanneer dat comt. Doet mijn gebiedenisse. Desen 16 Mey 1637. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer De Groot, Raet ende Ambassadeur van de Coninginne ende Croone van Sweden bij den Alderchristelijcksten Conynck. In dorso schreef Grotius: 16 May 1637. N. Reigersberg. |
|