Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 8
(1971)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3059. 1637 mei 6. Van J. de GrootGa naar voetnoot11.Seer lieve ende waerde zoon ende dochter de Groot, uwer Eed. moeder ende ick, met alle de vrunden alhyer, wenschen uwer Eed. met alle derzelver geselschap aldaer alle geluck, gesontheyt ende zalicheyt. Seer lieve ende waerde zoon ende dochter de Groot, uwer Eed. broederGa naar voetnoot12 heeft | |
door uwer Eed. laste aen derzelver moederGa naar voetnoot1 aengetelt hondert Car. gulden om tot haerder nootdruft te gebruycken, waerover zij ende ick uwer Eed. ten hoochsten bedancken ende Godt almachtich bidden tzelve duysentvout te willen vergelden. Ick hebbe tot nochtoe gestadelick aengehouden om alhyer van de heeren uwer Eed. bekent te mogen vercrijgen de acteGa naar voetnoot2 nu lange tijt versocht. De pensionarisGa naar voetnoot3 is, gelijck aldeur (?) is geweest, overbodich alles te doen, dat hem mogelick is, maer de schortinge is aen de heeren burgermeesteren van der DussenGa naar voetnoot4 ende van AdrichemGa naar voetnoot5, waervan dese alsnoch doende is om tgunt aen het volbrengen van hetgunt alsnoch resteert aen de zaecken bij hem als gecommitteerde raedt begonnen ende dese met de dachvaerden, dewelcke hij voor anderen, als zijluyden daertoe niet en conden vaceren, heeft moeten waernemen, ende noch voor zich zelven wesende dit zijne drye maenden, dewelcke hij nootsaeckelick moet waernemen, doen sij beyde willich ende bereyt, zal niet naelaeten met alle naersticheyt ende beleeffdicheyt deze zaecke te bevorderen. Hiermede, seer lyeve ende waerde zoon ende dochter de Groot, Godt almachtich wil uwer Eed. met alle den uwen verleenen tgunt hij weet dat zalich is. Al uwer Eed. goetgunstige goede vader
| |
Verte. Metter haest tot Delff, den 6e May 1637 st. novo. | |
In margine staat: Uwer Eed. zoon Pieter de GrootGa naar voetnoot6 doet zijne uyterste naersticheyt om zijn papegaeybouckGa naar voetnoot7 ten eynde te brengen, hetwelcke gedaen sijnde zoe zal hij wat moeten purgeren ende medecineren, om de veranderinge van de zee te mogen voorcomen; hij is door de groote continueerde arbeyt geheel mager geworden, ende zijne couleur en is niet gans (?) nae zulx als wel te wenschen waere, zulx dat wij meerder swaricheyt zullen moeten voorcomen, etc. Ick wilde wel weeten, hoedat ick mijne bryeven aen onsen ende uwen CraeyenburgerGa naar voetnoot8 bequamelick soude mogen seynden.
Aan de keerzijde staat: Sijne Ex.e graeff George Frederick van HohenloeGa naar voetnoot9 en kan zijne reconciliatie van zijne keyserlicke M.tGa naar voetnoot10 niet crijgen. Sijn graeffschap ende al wat daervan dependeert heeft Sijnen keyserlicke M.t de heeren van de Duytsche ordre geghe- | |
ven; bedenckt eenich middel om zijne Ex.e hyertegen yetwes te mogen helpen. De eerste overste van de zelffde ordre is een graeff van HohenloeGa naar voetnoot1 geweest, alsnoch tot Utrecht te syen is; zijluyden en behoorden de quaetste niet te wesen.
Adres: A Monsieur Mon.r Grotius, Ambassadeur à Paris. Boven aan de brief schreef Grotius: Rec. 8 Iulii. In dorso: 6 May 1637 I. de Groot. |
|