Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 7
(1969)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2711. 1636 augustus 14. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.De ambassadeur ScudamoorGa naar voetnoot2 heeft mij gezeidt, dat de agent BoswelGa naar voetnoot3 hem had geschreven en garen weten wilde mijne opinie over het boek van SeldenusGa naar voetnoot4; dat hij geantwoordt hadde, dat ik zeide, dat de heer Seldenus zijn verstant ende geleertheit hadde getoont, dat nopende de zaak zelve ik mij geen rechter wilde maken, maar wel geloofde, dat iet in zijn boek was, dat Zweden konde dienen. Dit heb ik uE. willen bekent maken, of misschien daarvan anders dan naar de waarheit wierd gesproken. De graaf van LeicesterGa naar voetnoot5 heeft brieven van den lord van NorthumberlandtGa naar voetnoot6, admiraal van Engelandt, zeggende, dat hij last heeft van de haringvangers tiende of uitkoop te eischen en die 't zelve betalen te beschermen tegens de Duinkerkers. Dezelve graaf van Leicester heeft mij gezeidt, dat hij mede verzocht is geweest om te contribueren tot eene nieuwe compagnie in Engelandt om haring te vangen, gelijk de graaf van ArondelGa naar voetnoot7 daartoe hadde gecontribueert, maar dat hij zulks niet had willen doen, omdat hij zag, dat zulks in 't vervolg ging ten voordeele van Spanje. Hij hoopt, dat de heer JoachimiGa naar voetnoot8 eenig accommodement zal brengen, en heeft op mijn vertrouwen wel ingenomen, dat het minste toe te staan een indrang zouw zijn in infinitum; dat daarom de Hollanders genoodzaakt waren alle hunne magt te gebruiken tot verdediging van een nering, daar zooveel menschen van leefden. Aldus laat ik niet om in alle gelegentheden het beste te vorderen, en zal noch meerder doen, wel zijnde geïnstrueert. |
|