Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 5
(1966)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2073. 1635 april 27. Van M. le BlonGa naar voetnoot1.Mijn Heer, Naedemael den Heer RijchscantzelerGa naar voetnoot2 dus lange van Parijs is gebleven, ben ick verlangende te weten, hoe dat het met mijnne brieven aen hem gevaeren is. En wensche, indien d'andere versonden end verloren zijn, dat dese t'uwent herbergen mogen totdatter eenige sekerheyt zij, hoe men hem deselve sou mogen behandigen, d'welck mij gerecomandert is van den heer ambasadeur SkytteGa naar voetnoot3, wiens dicke paquet hier benevens gaet. Voorts indien Zijn Exelentie van Cales naer Hollandt soude vaeren ende dat hem mijnne diensten aldaer mochten aengenaem wesen, soo wenschten ick t'selve metten aldereersten te weten, opdat ick mijn afscheydt en licentie van den coninckGa naar voetnoot4 mochte nemen ende mij voorts bijtijts vanhier derwarts conde vervoegen, also der niet altoos scheepen gereed zijn om over te vaeren. So niet, ende dat Zijn Exelentie begeert, dat ick maer te Cales bij hem come, dien ick sulcx mede tijdelijck te weten. Want eer de brieven herwarts en ick ginder bij faveur van weer en wind over geraecken, dat sal mede veele tijts moeten hebben. Wat Zijn Exelentie hierover resolvert, bid ick vriendelijck deur uE. oft ijmand van de sijnne te mogen weten, opdat ick er mij naer mach reguleren. Onssen heer ambasadeur Skytte heeft vorleden Sondach naermiddach bij haere Majesteit audientie gehad met een groote defticheyt gelijc mede vorlede dysdach noch een private audientie, d'welc hij schrif(t)elijck overgelevert heeft en antwoort daerop is verwachtende. Sedert welckenen tijt hij visi(ten) en revisiten gehad ende gedaen heeft. Morgen ist g'ordonert, dat hij de partiere en toebehooren publickelijck sal overleveren aen den coninc en sijn cappittel. Is ongelijc wellecomer als eenige andere, eerst omdat hij veele goeds wederbrengd, ten anderen dat hij geen geld noch volck en versoect, ende ten derden dat hij alleen van de croon Sweden en niet van de Duydsche behoeftige vorsten comt. Meer niet, heer en waerde vriend, als mijnne herttelijcke gebiedenissen, blijvende Mijn heer,
| |
Londen, den 17/27 april 1635. | |
In dorso schreef Grotius: 17/27 April, Blon. |