Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 5
(1966)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1995. 1635 maart 5. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot6.Ik heb met den prinsGa naar voetnoot7 ook daarvan gesproken, die mij zeide van uw verblijf te St. Denys te hebben gehoort, maar niet om wat reden, maar, zoo ik die verhaalde, zeide die t'eenemaal te zijn gegront en dat uEd. niet anders konde doen als gij doet; dat alle natiën in die pointen gevoelig zijn, bijzonder die van de Noordsche gewesten; dat CharnasséGa naar voetnoot8 hem had verhaalt, hoe punctueel hij den konink van ZwedenGa naar voetnoot9 in gelijke zaken had gevonden, ja zoozeer, dat het verbondt, dat tusschen Vrankrijk en dien konink was gemaaktGa naar voetnoot10, agter zoude hebbe gebleven, ingevalle men den konink van Zweden dezelve prééminences reciproquelijk gelijk niet hadde toegestaan in 't instellen van contracten ende anderzints als Vrankrijk zigzelve toeëigende. Ik verhaalde verders de ouverture, die uEd. aan De KnuitGa naar voetnoot11 had gedaan, en hoe uEd. was gevaren. De vorst keurde 't qualijk, dat zij de swarigheit hadden gemaakt en nu met het schrijven, daar geen antwoord op was gekomen, zig vonden verlegen. Hij verstont wel, dat het voor het gemeen schadelijk was, en zeide rond | |
te hebben gezegt, dat men daar qualijk in gaat. Ik zeide, dit van AarssensGa naar voetnoot1 vandaan quam en wat redenen hij voorbragt, die ik oploste. Hij zeide Aarssens noit daarvan tegens hem te hebben vermaant, hoewel hij geloofde, dat hij zich des bemoeide. |
|