Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 5
(1966)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1763. 1632 april 13. Van J. WtenbogaertGa naar voetnoot1.Mijn Heer, Soo sie ick dan, dat uE. geresolveert is vuyt het land te vertrecken ende dat de advisen van uwe E. beste vrienden, oock soovelen bidden ende smeecken, uE. niet en konnen doen smaecken tvoorgestelde middel van een onquetselick versoeck, jae dat uE. daervan een soo groot affkeer heeft, dat het uwer E. gesondtheyt soude quetsen, soo men meer daervan spraacke, soo de goede heer, uwe weerdtGa naar voetnoot2, mij schrijft. Ick sal het dan niet doen, mijn Heer, want aen uwer E. gesondtheit is uwe E. ende alle uwe vrienden te veel gelegen, dan dat ick die met importuun aenhouden op een saeck, die uE. sooseer tegen de borst is, soude willen krencken int allerminste. Maer is dit vertrek soo haastich, mijn Heer, dat dat all morgen, soo ick hoore, geschieden moet? Dat moet God geclaacht sijn. Waerom doch - uE. houde mij doch dit vragen, al is het schier wat importuun, ten besten - waerom doch een soo gewichtich saeck sooseer geprecipiteert? Tis soo verre van daer, dat de resolutieGa naar voetnoot3, daerop uE. apparentelick siet, soo precis gaet, all spreeckt se van 10 dagen, dat men noch niet recht weet, hoe se luydt: soo vele personen als ick ervan heb hooren spreecken, soo vele verscheydenheyt heb ick gemerckt int verhael; selve die daer sijn tegenwoordich geweest en accorderen niet int rapport, soo mij geseydt werdt. In allen geval houdt men seecker, dat noch de resolutie van vertreck noch de tijdt soo precis en is genomen en gestelt, off uE. en konde lichtelick ende sonder offensie off peryckel nemen voor de borst van desen dach aff noch 8 off 14 dagen, om alles met de vrienden naeder te overleggen. Het harte breeckt mij, als ick denck op t'groot ongelijck, dat uE. geschiet, maar uE. is noch meerder ende grooter om dat quaedt met een Christelicken patientie te overwinnen om alles naerder met bedaerde sinnen te overleggen. Wie ben ick, mijn Heer, die uE. soude willen off konnen yet voorstellen, dat uE. niet wel en heeft gesien ende rijpelick overwogen? Anders soude ick vragen, off uE. gheen bedencken en heeft, dat sodanich haestich vertreck vuyt het land sal geduydt worden bij de parthijen als comende vuyt enckele spijt over twedervaren leedt mitsgaders vuyt te groote moedicheyt van de regeeringe niet soo veel te willen kennen om int minste yet aen dezelve te versoecken? Dat ick uE. soude vergen mede te willen in eenige consideratie nemen onse goede verdruckte saeck, die Christi is, en hoezeer deselve sal mogen schaden ende nadeelich sijn een soo onbuygelick ende als gedepiteert vertreck; wanneer men tselve sal willen duyden | |
tot een cleynachtinge van de tegenwoordige regeeringe ende sonderling des princen, die doorgaens opt doen van eenich versoeck heeft gedrongen, en sal ick niet doen, niet dat ick niet en houde, dattet deselve in verscheyden manieren sal nadelich zijn, bijsonder, als men sal willen besluyten van een tot alle, maer omdat uE. voor deselve saeck alreede sooveel gedaen ende geleden heeft, dattet all te onbeschaamt mocht schijnen uE. die insichten nochmaels voor te dragen. Ik soude noch wel wat bidden, mijn Heer, maer trespect, dat ick uE. godsalicheyt, wijsheyt ende geleertheyt met reden toedraege, verbiedt het mij. Dus wil ick dat laten, ende uE., mede vuyt naem van de andere heeren ende vrienden, alleen erinneren, dat men vastelick vertrout, dat uE. haer doch niet en sal voegen ten diensten van yemand, die des vaderlandts directe off indirecte vijand zij, soo om uE. conscientie te houden buyten gevaer als om andere redenen, die uE. wijsheyt beter kan sien ende bedencken als ick, mede om uwer E. vele vrienden wil, die hyer woonen vermits men sulcx soo verre tot derzelver nadeel soude mogen trecken, dat sij - seyde mij dese dagen een goedt heerGa naar voetnoot1 niet van de geringste - tland qualick zouden konnen houden. Ick segge uE. dan, mijn Heer, hiermede, alst anders niet wesen en mach, een droevich adieu God biddende, dat hij uE. geleyde met sijn Engel op alle uwe wegen ende van alle quaet beware; ook dat ick altijt mach blijven in uwer E. goede gunste, ende vernemen mach, als het tijdt is, waerheen uE. den cours hebbe geset off van mening is te setten, om de voorgaende correspondentie sooveel doenlick ende uE. aengenaem sal sijn te onderhouden, ende dat ick bij alle occasiën mag bethonen, Mijn Heer, dat ick ben ende blijven sal, soo lang ick leve, Uwer E. seer getrou ende ootmoedich
| |
In dorso schreef Wtenbogaert: Adieu brieff aen D. Grotium date 13. April 1632. |