Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 5
(1966)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1760. 1632 april 9/11. Van J. WtenbogaertGa naar voetnoot3.Mijn Heere, Ick heb onnodich geacht uE. met mijne slechte brieven te vermaenen tot constantie in dese nieuwe en de zwaare tempeeste geloovende, dat uE. genoch is voorsien, en bekennende, dat ick - in allen gevallen - de man niet en ben, die uE. yet kan toebrengen. Om uE. evenwel in dese gelegenheyt mijn geringe dienste te presenteren was ick seer genegen mij derwaarts te spoeden. Maar neffens t'gevaar ende de incommoditeyten, die ick meer als andere van mijne conditie int reysen onderworpen ben - soo uE. weet - overleggende, hoe weynich ick in dese saacke zie ende dat Mr. Willem, uwer E. broeder, voor, de heere ReygersberchGa naar voetnoot4 naa, nu oock mijnheer Van BeaumontGa naar voetnoot5, welcks particuliere affaires S.E. - soo ick hoore - derwaarts trecken, alle 3 uwer E. seer oprechte ende getrouwe vrienden uwer E..... gaen besoecken, met dewelcken ick oock int breede meer als eens van dese gelegenheyt hebbe gesproocken, dat ick daerenboven oock seeckerlick weet, dat oock D. Episcopius mede om sijne affaires derwaarts gaende niet en sal naalaten uE. mede alle behulp ende dienst aen te bieden, heb ick best geacht noch wat bij der handt te blijven, soo om te luysteren, watter voort passeert, als om d'een ende d'ander in voorvallende occasiën wat ten besten te onderrechten van alles, meteen om met de confluentie van soo vele vrienden t'seffens geen ombragie te geven in dese coniuncture. Nu bid ick uE., mijnheere, thoont, dat de praecepten philosophiae christianae soo diep door Godts genade in uE. vroom herte ende gemoedt gewortelt zijn, dat se door alle het woeden ende raasen van de wilde baaren der zee - soo de H. Judas sommige sijner tijdtgenooten affschildert - [niet] en konnen losgemaeckt, weyniger ontwortelt worden. Overweeg oock, mijnheere, nae uwe groote wijsheydt t'genen uE. bij de geseyde heeren ende vrienden, soo ick vermoede, sal voorgedraagen worden, ende en slaat doch niet haastelick aff t'middel van door eenich eerlick, betaamelick ende voor uwer E. goede naam ende faam niet praeiudiciabel versoeck int vaderland te mogen blijven, mede ten dienste van die soo goede saecke, om dewelcke uE. tot noch toe neffens soo vele andere vroomen soo veel hebben | |
vuytgestaen ende geleden als dewelcke door uwer E. wechgaen mijns geringen oordeels seer groot nadeel, ende door uwer E. blijven seer groot voordeel te verwachten heeft. Niet, dat men uE. behoort te vergen dat te helpen waer met noch groter schade van uwer E. familie, off dit te coopen met eenig praeiudicie van derselver soo bekende onnoselheyt; maer dat ick seggen gaet op dit fondament, dat uE. der geseyden heeren ende vrienden goeden raadt voors. in desen volgende sijn onschult allenskens allerbest sal int licht brengen ende sijne familie beter ende met meerder seeckerheyt voorstaen. Ick wil den Almachtigen hyerom geduerrich blijven bidden, mijn Heere, ende vertrouwen met eenen onbewegelicke hoope, dat Hij, die soo wonderlick is in alle sijne wercken, vuyt dese duysternis een groot licht trecken sal. Voort, mijnheer, hetzij dat uwe E. blijve - dat ick liefst hadde - off gae - dat mij ten hoochsten bedroeven soude - ick sal mij alle tijdt soo lang ick leve alle tijdt naer mijn vuyterste verthoonen, dat ick ben ende zijn (?) sal Uwer E. allergenegenste ende getrouwste dienaer
| |
9 Aprilis 1632.
Post date. Als ick desen gisteren schreeff, wist ick niet anders, off de heer van Beaumont en soude huyden reysen, soo hij mij hadde geseydt. Nu verstae ick, dat zijne reyse noch acht dagen is opgeschort, naedat hij S. ExtieGa naar voetnoot1 gisteren hadde gesproocken, oock uE., soo ick achte, want dat was onder ons soo goedtgevonden. Hoe S.E. gevaren is, heeft S.E. geseydt mij huyden te sullen laeten weten, twelck noch niet is geschiet. Ick heb evenwel goedt gevonden desen maer te senden om te seggen, wat des h. Reygersberch ende oock S.E. advis voor desen is geweest, oock t'mijn ... Hoore ick noch yet, dat dient geweten off tot verstercking off verandering van tselve advis, ick sal het datelick schrijven. Indien uE. efter geresolveert blijft een ander wech op te gaen, ick weet, dat het sal zijn met goede reden, ende sal het dan prijsen, oock mogelick haest genootsaeckt zijn te volgen, alsoo dese handel mij gants niet aen en staet ende ick de consequentie niet weynich vrese, hoewel ick niet en wete, waer gaen in dese mijne jaeren, ende mogelick beter is, dat ick blijve ende mij in de hand des Heeren overgevende, resolvere tot alle extremiteyten, die mij mogen overcomen. 11 Aprilis. | |
In dorso: Naestlecke brieff aen mijn Heer de Groot date 11 April 1632. |
|