Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 5
(1966)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1740. 1632 februari 7. Aan J. WtenbogaertGa naar voetnoot2.Mijnheer, Ick heb den man, daer neeff BrasserGa naar voetnoot3 uE. van vermaent hadde, gesproocken. Ick bevinde meer ende meer, dat AlphaeusGa naar voetnoot4 mijne saecken bederft. Doen een [in] dese stadt laest met hem sprack ende mijne saeck met dye van de remonstranten te samenvougde, seyde hij nopende de predicanten met hem eens te zijn, nopende mijne saeck, dat dye wat anders was, alsoo dye 't heele landt raeckte, - dat is de authoriteyt van 't gouvernement -; dat hij meende, ick soude moeten eenich versoeck doen om mijn ouders te besoecken, dat daerop de opiniën souden discreperen ende dat hij dan hem soude interponeren, ten eynde ick bij provisie mocht blijven. Den vrundt meende, dat Alphaeus de saecke daertoe comende apparentelijck daerbij soude doen een clausule, midts dat ick mij nyet en soude moeyen directelijck nochte indirectelijck met de regieringe. Hyerop wilde ick wel, dat yemant Alphaeus rondelijck seyde, dat ick noyt eenigh versoeck doen sal, om de validiteyt van de sententie nyet te erkennen nochte mij te prejudiceren in mijne gerechticheyt aan dye te Rotterdam. Geen vreemdeling selff behoeft te bidden om in 't landt te comen, ende ick soude wel cleyn zijn van couragie, soo ick soude bidden om een landt, daer sooveel andere mij open staen met eerlijke conditiën. Wat de clausule belanght: tot de regiering heb ick gheen groote lustGa naar voetnoot5, insonderheyt zyende Alphaei goede affectie tot mij. Maer eer ick soude lijden bij de vergadering daertoe gerehabiliteert te werden ende dat sulcx in verre landen van mij soude werden geseyt, heb ick lyever mijne fortuyne aen een ander te versoecken. Oock bedryeght hem Alphaeus, dat mij, om soo te blijven, zijne authoriteyt van doen soude zijn. Over lange is het mij bij ArsensGa naar voetnoot6, VosbergenGa naar voetnoot7 ende anderen | |
presenteert, ende nu noch GlargesGa naar voetnoot1. BroeckhovenGa naar voetnoot2 etc. spreecken niet anders. Jac. Broeckhoven seyt, dat hij tevrede is, midts dat ick de regiering voor wettelijck kenne. Haerlem ende Alcmaer hebben geseyt van de saeck niet meer te sullen reppen. Den goede vrundt, dyen ick sprack, achte, ick was hyer buyten peryckel ende moest nae dese vergadering mijselve stellen in possessie van vrijheyt, 't welck de heeren niet quaelijck souden nemen; dat men mettertijdt de saecke mochte brengen tot een amnestie; dat de humeuren van de hevigen apparentelijck besadigen souden, als zij souden zyen, dat ick mij stelde tot de practijck. Ick verwacht brieven van mijn huysvrouw, ende dye ontfangen hebbende sal letten wat mij te doen staet; middelertijdt sal oock garen uE. ende andere courageuse luyden advys verstaen. 'T is t'eenemael oorboir, dat yemant Alpheum desabusere nopende mijne meninghe. Men gheeft hem te veel toe. Vaert wel met uE. huysvrouwGa naar voetnoot3. Den VII Februarii XVIcXXXII. UE. dienaer | |
De goede vrundt hoorde van alwaert, dat eenige steden aen Alph. seyden geresolveert te zijn mij te mainteneren, dat hij daerom van opinie niet en sal veranderen. Sijn humeur is wat vasthoudende. | |
Adres: A monsieur Monsieur van Meden. In dorso schreef Wtenbogaert: Magnus 1632. Ra. 8 Feb. Resp. 10 Feb. |
|