Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 5
(1966)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1727. 1632 januari 14. Aan Frederik HendrikGa naar voetnoot4.Hoochgeboren Vorst, Genadyge Heere, Geduyrende alle tijt, dat ick in Vranckrijck geweest ben, heb ick alle occasiën niet alleen waergenomen, maer oock gesocht om, naer mijn cleyn vermogen, dienst te doen aen mijn vaderlant ende alle de ingesetene vandien. Verscheydene schriften, die ick heb wtgegeven in de Religie, in de Rechten, in de HistoriënGa naar voetnoot5, sullen mijne getuygen sijn voor alle de werelt van mijne gestadyge affectie tot het lant ende tot de regierynge. Darom had ick wel verhoopt, dat mijne comste alhier niet qualijck en soude sijn genomen geweest, daertoe mij bewogen had niet gebreck van goede conditiën buiten 's lants - die mij van verscheydene canten sijn gepresenteert geweest, veel advantagieuser dan men soude meenen -, maer de lust om mijn vrunden, om mijne hoochbedaechde ouders, om mijn vaderlant te sien. Verre was het van mijne gedachten yemant leed te willen doen. Ick weet wel, soo ick sulckx in mijn hart | |
hadde, dat ick mij soude besondygen. De oude Historiën leeren mij, dat sulckx, als mij is wedervaren, veele eerlijcke, iae seer treffelijcke persoonen in verscheyde regieryngen is bejegent ende dat de vergetentheyt soo voor het generael als voor het particulier de beste medicijne is in soodanyge gelegentheyt. Soo ick alsnoch eenygen dienst can doen aen het landt, aen de regierynge, aen de particuliere, men sal mij alsnoch bevinden ten hoochsten daertoe geaffectionneert ende sonderlyng, Hoochgeboren Vorst, Genadyge Heere, Uwer Excellentie ootmoedyge ende
| |
XIIII Janu. 1632. |
|