Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 4
(1964)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1361. 1629 januari 6. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot3.Mijn Heere, Ick sal nu beantwoorden den uwen van den 23 DecemberGa naar voetnoot4, omdat uE. niet soude meenen, dat ick uE. soucke te adstringeren tot conditiën, die uE. selffs niet wil volgen, want hier soodanyge steriliteyt is van nieuwe tijdyngen ende ick sulckx sijn geoccupeert door een revisie, dat mij gelijckelijck materie ende tijt ontbreeckt om te schrijven. Wat t'Amsterdam, passeert, sal uE. van daer hooren, alwaer uE. broeder is, die ick darom de bootschap van de wormenGa naar voetnoot5 niet hebbe connen doen. Den magistraet verstaen wij hier dat vast informeert ende heeft een in apprehentie genomen. De humeuren blijven tsedert dien slach, door heel het lant, bijsonder hier, soo stil, dat het mij suspect is, dat licht yet weder wert geconcipieert: tanta enim et tam subita animorum mutatio sperari non potest. UE. NeeffGa naar voetnoot6 verhaelde mij, dat van SantenGa naar voetnoot7 hem hadde geseyt, soo hij hem op hem niet vertroude, dat hij over drie dagen het lant soude quiteren; gelijcke propoosten heeft hij mij oock gevoert. Meene met dien man wat te doen sal sijn; vouchde bij sijn seggen, dat hij wel weet, dat men licht yemant de cat aen het been kan werpen. Soo lange 't dus blijft staen, | |
is niet seeckers te presageren ende waerheen wenden sal; daerom is uE. geluckych, dat daer wel sijt. Het procesGa naar voetnoot1 heb van dage beginnen te recommanderen, vinde desen tijt niet ongelegen. Op DiocletianiGa naar voetnoot2 saecke wert ernstych gedacht. CarlisleGa naar voetnoot3 is hier, spreeckt qualijck van de Spaengaerts, soo dat men meent dat de handelynge daer aff is. Twaer te wenschen den conynckGa naar voetnoot4 wat cleyne dyngen conde passeren om met Engelant te verdragen ende gesamentlijck den cours van Spaengen te beletten, die alle princen behoort suspect te sijn, voornamentlijck die croone, die meer ende meer van sijn limiten wert geënvironneert. Den tijd is daer wel bequaem toe ende de wijsheyt van den cardinaelGa naar voetnoot5 siet dat wel, soo veel ick kan mercken. Soo connen onse precisianen niet veel goets van hem gelooven, wat redenen men oock gebruyckt. Noch desen morgen was ick bij occasie van de revisie in propoost met de drie voornaemste pensionarissen, haer vertoonende sijne inclinatie, maer ick sach, dat het weynych wert aengenomen, ter contrari was niet in Carlisles beleyt ofte conde werden geëxcuseert; soo verde werden de persoonen boven de actiën aengesien. De reden doet mij gelooven, dat uE. daer meer ende meer credyt moet winnen, hoope uE. dat tot voordeel van onsen staet sult besteden ende is dat den wech, waerdoor uE. weder behoort te comen, want geen beter is om weder te keeren als die men wel is opgegaen, dat is het publyck meer te betrachten als sijn eygen. Piet HeynGa naar voetnoot6 is noch niet in salvo, wert alle dagen verwacht. In de compangie van assurantie is noch niet gearresteert. AnthemiusGa naar voetnoot7 heb ick in lange niet gesien, sal den ouwen voet volgen. Messieurs de ThouGa naar voetnoot8 wensche ick te connen obligeren, dewijle officiën, die cleyne ofte geenen en sijn, soo wel weten te interpreteren. Sij sullen sien, dat onse vrienden hier van consideratie sijn, nu sij hooren, dat de heer WytsGa naar voetnoot9 te Amsterdam is; ook soo moeten andere nu beginnen te mercken, dat uE. hier vrienden heeft. Van SaumaiseGa naar voetnoot10 heb ick noch mijn vrienden niet gehoort, sal nader vernemen. Van den man van VrieslantGa naar voetnoot11 spreeckt men bij NumerianoGa naar voetnoot12 opentlijck, oock elders; weet niet, off het goet is, nam si eligendi occasio datur, consensu monstratur. Recommandere mij aen Mesrs de Thou ende de PuyGa naar voetnoot13, voorts alle goede bekenden. Met haest desen 6 Janu. 1629. | |
Adres: (A Mon)sieur Monsieur Grotius à Paris. In dorso schreef Grotius: 6 Jan. 1629 N. Reigersberg. |
|