Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 3
(1961)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1121. 1627 januari 17. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot11.Mon frère, Mijn lesten is van den 10 dezer, daerwt sal uE. hebben verstaen hoe de saecken doen hier stonden, ende waertoe ick om veele redenen inclineerde, hebbe die oock met andere, die tot de executie mosten werden gebruukt, gecommuniceert, ende heeft ons best gedacht dese vergaderynge, die maer thien dagen soude dueren ende niet als op pointen van belastynge delibereren, niet voorders te tenteren, daertoe boven de redenen uE. alreede bekent mij voornamelijck disponeerde verscheyde clachten, die over de vergaderynge van de remonstranten quamen, | |
oorsaecke van nieuwe alteratie, ende bovenal, dat CatsGa naar voetnoot1 binnen weynygh dagen vertreckt naer Engelant, om daer te clagen over het aenhalen van onse schepen bij de Engelsche, wiens absentie ons dienen sal, sulckx dat alles in stilte moet blijven tot het leste van feb. ofte eerste van maerte. Ondertusschen sal sien, waer VosbergeGa naar voetnoot2 logeert, die ick noch niet goet hebbe gevonden te spreecken. Dese weecke sal in sijn absentie, alsoo in Zeelant is, sijn huisvrouwesGa naar voetnoot3 pols eens tasten, hadde het over eenyge dagen gemeent te doen, maer heeft mij gelegentheyt ontbroocken. De heer ad.t BoreelGa naar voetnoot4, met wiens communicatie ende goetvinden dit wtstel geschiet, sal tegens de naeste vergaderyng met de bewinthebbers wederom verschijnen ende nieuwe instantie doen. Wilde wel, soo mogelijck ware, dat uE. oock LangerackGa naar voetnoot5 met sijn advisen dede continueren. Mijns oordeels soo groeit dagelijcx de moderatie ende connen de dyngen hier niet lange in dese onseeckerheyt fluctueren. De gemeente is stille op meest alle plaetsen, t'Amsterdam schijnt, dat men die in alteratie souckt te houden. D'onsteltenisse, die hier is, toont haer onder eenyge regierders ende predicanten, wt vreese meer als wt haet, ende wert die meest gevoet door diffidentie, die sij hebben van sijne Ex.tie. Want (ick) wel ben onderrecht - ende dat van degene, die van haer ordre sijn -, dat se hem niet vertrouwen. De doot van de heere van KenenburchGa naar voetnoot6 heeft mij seer bedrouft, meer om de vrienschap van hem genoten ende dat mij leet is, dat hij de vrucht van alle sijn arbeyt ende sorge niet sal smaecken, als omdat ick oordeele, dat se seer schadelijck is, want hij alreede veele maenden nergens toe heeft connen dienen. Het lant verliest daeraen een treffelijck edelman ende wij een groot vrient. Hij hadde groote bequaemheyt, hoewel die bij weynige is bekent geweest. Het comt wel, dat de man van de credentieGa naar voetnoot7 het roer nu selffs in de hant kan nemen; sprack hem onlanckx, was wel tevreden ende besich om aen N.Ga naar voetnoot8 te schrijven. Het is een groot polityck ende wenste hem familiarelijck te connen hanteren. Meene hij alleen volcomen kennisse heeft van alles, dat hier te lande lange jaren is gepasseert. Het schijnt hij met mij met meerder confidentie begint te gaen; dan oft de conciliatie op den voet, die hij meent, sal connen vallen, twijfel seer; men moet sien. Twaer mij leet, dat ons dessein hier uE. daer hinderlijck ware; het moet nochtans sijn begonnen, souder yet van vallen. Hebbe met .... mye gesproocken soo het voorstel niet succedeerde st ... uE. d ..... ende oock niet sonder peryckel soude sijn uE. daer tegens de desseins te gebruycken. Wil uE. meenynge daer wel op verstaen. Soo uE. yet bejegent van hetgene hier wert gemolieert, moet uE. gelaten als de waerheyt is, dat het sonder uE. toedoen comt ende de Compangie niet cont beletten, dat se vreesen, dat gij haer schade cont doen, ende op dien voet genomen sal uE. daer meer goets als quaets moeten doen. | |
Bidde om mijn gebiedenisse aen mijn sustersGa naar voetnoot1. Met haeste desen 17 Jann. 1627. Den uwen van den 2 deser hebbe ontfangen. Meene die sooveel de Engelsche ende Vosberge aangaet te hebben beantwoort. Het schrift AlgazarabatyGa naar voetnoot2 hebbe niet gesien, wil daernaer horen. Bedancke uE. voor het leste discours. Wilde wel weten, oft mijn suster meent, dat daer stoffe tot een tabbaert voor mij sijn te vinden, anders soude hier wtsien; moet die tegens Paeschen hebben, die coude doet mij verhaesten. UE. dienstwillige broeder
| |
Adres: A Monsieur Monsieur Grotius A Paris. In dorso schreef Grotius: 17 Jan. 1627. N. Reig. |
|