Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 2
(1936)–Hugo de Groot– Auteursrecht onbekend751. 1622 Mei 8. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mon frère. My dunkt dat om veele propoosten, die hyer uytgestroyt werden jegens ons, onder anderen oock secker boeck genaemt Fragment de l'Examen de MachiavelGa naar voetnoot2, waerin eenige passagiën zijn, dye sommige op ons duyden als off wy de Religie mysbruyckt hadden tot perturbatie van de Staet, het uytgeven van de ApologieGa naar voetnoot3 niet uytgestelt en sal connen werden. 't Latijn is oock gereed. Doch op alle 't gunt voor desen by my is geschreven dient U.E. mede te letten, maer lang tusschenbyde te blyven can niet zijn. Van reconciliatiën zye ick weynich hoope, nochtans zijn daer eenige dye my daervan sprecken. Maer wat middel? wat seckerheyt? Hyer te blyven ende de sententie, daer veele dagelijcx breed van sprecken, onbeantwoordt te laeten heeft mede weynigh apparentie. God sal my off hyerop een ander een rustplaets gevenGa naar voetnoot3. Advyseert my doch particulierlic met de eerste. Ick heb een huys gehuurt tegenover den Prins alwaer d. Tilenus een quartier zal hebben. Tilenus' boeck tegen La MiletièreGa naar voetnoot4 is uytgekomen. Den Coning gaet Royan belegeren. Is niet heel vremd van vrede. Men seyt hyer dat 349Ga naar voetnoot5 wel is met 24Ga naar voetnoot6. Men sal misschyn oock daer uytstroyen dat ick mijn reconciliatie soeck, waerop dient gelet. Van Amsterdam word ick geadvyseert dat het uytstellen van het uytgeven van de Apologie qualijk werdt genomen. Volght den raed van 349Ga naar voetnoot5 en 78Ga naar voetnoot7; onderregt oock 16Ga naar voetnoot8 ende 13Ga naar voetnoot9 wel. Den VIII Mey XVIcXXII tot Parijs. U.E. dienstwillige
| |
Men spreeckt hyer van 't huwelijck tusschen Vrancrijck en EngelantGa naar voetnoot10. | |
Adres: A monsieur Monsieur Reigersberg. In dorso schreef Reigersberch: broeder de Groot den 8 Mey 1622. |
|