Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 2
(1936)–Hugo de Groot– Auteursrecht onbekend744. 1622 April 14. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot6.Mon frère. Ick danck U.E. ten hooghste van de genomen moeyte in myne saecken. De betaeling van 't eerste quartier hapert weer wat by den commys, doch is my belooft dat daerop sal zijn goede ordre. Quade betaeling is hier een generale plaeg. Evenwel nae alle apparentie meen ick voortaen vast te sullen gaen. T'en quaedste comende sullen wy ons op een ander plaets stellen, daer het oncostelicker sal vallen, ende ons huysgesin wat minderen. Middelertijd meen ick mijn StobaeusGa naar voetnoot7 uyt te geven. D' Apologie in 't Latyn werd uytgeschreven. Alles wel en rypelick overleggende, sye ick dat ick eershalve het uytgeven noch naelaeten en can noch langer dan eenige weecken dilaieren. De PrinsGa naar voetnoot8, CancelierGa naar voetnoot9, Garde des SceauxGa naar voetnoot10 vinden het noodigh ende dye my quaet willen misbruycken myne modestie. My te houden buyten 't verhandelen van de questie van de souveraineteit en is niet mogelick, alsoo de heele questie van 't Crimen laesae Majestatis daervan dependeert. De defensie en magh niet creupel zyn. De saeck moet a fundamento verhandelt werden met wederlegging van alle 't gunt by Baudart, De VrieGa naar voetnoot11 ende anderen jegens ons is doen drucken. Op de offensie en magh niet gelet worden, alsoo ick soo hoog ben geoffenseert, dat ick niet arger en heb te verwachten. Perpetua res est odisse sine causa. Overleggende alle 't gunt tot noch toe is gepasseert can ick niet anders oordeelen dan dat men ons staeg met valsche hoop - die oock geen apparentie en heeft, als men de saeck wel inziet - heeft opgehouden van tijdt tot tijdt om de waerheyt te opprimeren. By 't leven van 24Ga naar voetnoot12 moet ick op het Land niet dencken ende dat eens vooral resolveren. De vrunden behoeven haer de saeck niet aen te trecken. Ick ben verre van haer ende | |
moet my wat reguleren nae de advysen alhier. Daerop can men het daer excuseren. Ende off men die excuse al niet aennemen en wilde, so en sie ick niet wat sy u.E. allegader meer quaeds connen doen dan alrede is geschyet, uytgenomen dat sy ons broeder den Rentmr.Ga naar voetnoot1 zijn officie souden connen berooven, 't welck ick nochtans niet en can imagineren dat zy doen sullen; doch als hy sulcx apprehendeert, soude hy die slagh door resignatie connen voorcomen. Ick heb aen den Prins ende anderen geschreven ick yet uytgeven soude tot onse defensie. Sijn hyer off daer te harde termen, dye wil ick wel versachten, de saecke blyvende. My dunckt dat ick hyer vaste soude gaen in de betaelingh ende aengenaemer zijn soo ick Vrancrijck socht dienst te doen, 't welck ick niet en sie waerin soude connen zijn dan in materie van navigatie, 't welck indirectelijck soude strecken tot schade van ons Landt. Hyerop heb ick wel goeden raed van doen. De vrede alhier mocht noch wel wat lang aenloopen ende hoeverre men dan alhyer onse saecke soude behartigen is onseecker. Want veele gaen van wederzyde op extremiteyten, gelijck ick voor desen heb geadviseert. Monsr. Marbaut seyt my dat 24Ga naar voetnoot2 aen d'heer van Maurier seer goede myne toont. Meent dat hy berouw heeft van 94Ga naar voetnoot3 te veel gelooft te hebben ende dat hy genegen is tot accomodatie, 't welck ick geensins en can imagineren. De Coning heeft een Edelman, dye met 24Ga naar voetnoot2 meende te allieren doen aenseggen dat hem sulcx ten hoochste onaengenaem soude zijn, maer dese afkeer is maer personeel. Aengaende de andere, dye by ons in oft uyt de Regering zyn, de consideratiën daerop vallende worden hyer weynig behartight. U.E. brieff, dye ick op huyden ontfing, was sonder date. Ick gisse dat die in 't eerste van April sal zijn geschreven ende verwacht advys van 't gunt u.E. met 16Ga naar voetnoot4, 13Ga naar voetnoot5 ende 349Ga naar voetnoot6 sal hebben gesproocken. Indyen 349Ga naar voetnoot6 goed vind(t) yet voor my in 't particulier soude werden gehandelt, soo soude men daervan door 591Ga naar voetnoot7 een proeve moge doen, sonder meer. De saecke, gelijck ick voor desen heb geadviseert, lijdt geen uytstel. De 32Ga naar voetnoot8 hebben ettelicke hondert gulden aen costen gedragen van een paerd, dat my geconvoyeert had van Cales ende onder wege was bedorven, waeruyt een proces is ontstaenGa naar voetnoot9. Om haer hyer van te subleveren had ick het proffyt van het drucken van de Apologie haer geschonken. Ick merck dat veele 66Ga naar voetnoot10 nae Holsteyn ofte Denemarcken willen vertrecken ende daer eerlangGa naar voetnoot11. U.E. annotatiën als oock van de andere vrlnden sal ick hoe eer hoe liever verwachten, om daerop met alle circumspectie te resolveren. Ick dancke u.E. voor de tydingen. Men meent dat den Coning van Namptes gaet nae Poictou. Indien u.E. niet noodigh ofte geraden soude vinden na den Hage te gaen, soo moet gesorght worden dat de Apologie wel seeckerlick quam in handen van mijn vader. In tijdt van noodt soude U.E. het opschrift aen my connen maecken: ‘à monsieur Foulé’. Ick sal tot OlivierGa naar voetnoot12 ende tot de boode de brieven, die op die naem luyden, doen haelen. Doch al het gunt onder de couverte van Sr. Olivier bestelt wordt, al waer het op m(ij)n naem, houde ick wel verseeckert. 't Waer goed dat wy oock tot Middelborgh ende in den Hage een vrund hadden onder | |
wiens couverte de brieven mochten werden geaddresseert. By nood sal ick het opschrift maecken ‘à monsr. de Perigor’. U.E. gelieve gedachtich te zyn dat de additiën vóór desen overgesonden tot de Apologie op haer plaetse mogen bygevoecht werden. Ick bid om myne gebiedenisse aen moeder, broeders ende suster. Den XIII April XVIcXXII tot Parys. U.E. dienstwillige
| |
By goede gelegentheyt sal ick verwachten myn HistorieGa naar voetnoot1, 't geschrift de PiscaturaGa naar voetnoot2 en soo wat anders daer is. Als U.E. 349Ga naar voetnoot3 eens spreeckt dient hy particulierlick gevraeght off hy goed soude vinden dat ick my in dienst van 75Ga naar voetnoot4 soude begeven, want daerdoor soud ick my best van onderhoud alhier connen verseeckeren. 't Wachten op de betering aldaer soude my vry wat lastig vallen. Ick bid U.E. doch te spoeyen met het oversenden van consideratiën van mijn bouckGa naar voetnoot5, 't selve bouck te bestellen als geseyt is, opdat ick op alles met den eersten mach resolveren. Ick crijg advysen dat by die van Amsterdam getracht word de vrundschap met 75Ga naar voetnoot4 te hervatten. Dient gelet, indyen de alliantie met ons lant hyer soude mogen hervat werden sonder verandering in de regering, dat het my daernae misschien niet soo wel en soude (af)genomen werden yet uyt te geven (tot) mijne defensie als nu. | |
Adres: E. hoochgeleerde Mr. Nicolaes Reigersberg, advocaet ten huyse van den heer Rentemeester Reigersberg tot Middelburch. In dorso schreef Reigersberch: br. de Groot, 14 Ap. 1622; van het uytgeven van sijn Apologie. |
|