Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 2
(1936)–Hugo de Groot– Auteursrecht onbekend647. [1621] Mei 28. Van Maria van ReigersberchGa naar voetnoot3.Alderliefste. Naedat ick last aen UE hebbe geschreven soo zijn my de uwe behandicht van den VII ende VIII alsmede van dage eenne van den XXI deser; ick hoope dat UE tsedert mijnne brieven sult ontfangen hebben en daerut mijnne meeninge verstaen hebben. Ick ben noch van resolutie niet te commen voor datter op uwe saecke naerder sal zijn geresolveert. U E hoope ick en sult my dit niet qualijck afnemen; ick en sal niet laten alles te doen dat tot bevoorderinge van mijn reise sal strecken, tot welcken einde ick van meeninge ben woonsdach toecommende nae Hollandt te reisen, om daer afscheidt van de vrienden te nemen en te doen het tgene daer noch resteert; ick sal daer uwe meeninge verwachten en u van daer schriven hoe lange ick daer blyven sal. Ick meene mijnne reise over Zeelandt te nemen, gelijck ick U E voor desen geschreven hebbe; ick ben zeer blyde ut alle uwe brieven te verstaen dat uwe kompste daer soo aengenaem is en dat UE daer soo veel goede vrienden vindt. Ick verwondere my dat UE niet een letter en schrieft van mijn heer Wttenboogaerdt, ofte UE hem daer gevonden heeft ofte nietGa naar voetnoot4. Alle de papieren daer ghy om schrieft sal ick mijn best om doen om UE te doen hebben soo se te krigen zijn: maer daer sal wel tijdt toe moeten wesen. Mij dunckt dat best waer dat ick se met my brachte; ick hebbe hier vernomen offer wel gelegentheyt was om een koffer te bestellen als men het bestellen wilde; men heeft my geseidt datter wel gelegentheyt was maer dat men voordacht most zijn dat alle koffers te Rouaan wierden gevisiteert van de schessersGa naar voetnoot5. UE mocht eens letten oft men dat niet en soude kennen beletten met eenigh bescheidt van't hoof; dit sult UE beter verstaen als ick. Schrieft my uwe meeninge oft UE begeerdt datt ick de pampieren sende voor mijnne kompste ofte dat ik se met mijn brengen sal. Ick sal mijn best doen dat ick de propositie van AmsterdamGa naar voetnoot6 in 't latijn become en sal se UE alsdan senden. De latijnse versen | |
van den doopGa naar voetnoot1 en zijn hier niet; ick sal se u mede senden als ick in Hollandt ben. Voordts wat de voorslagh belangt die der gedaen is van het trettement dat men UE daer geven sal, weet ick wel dat UE sulckx sal moeten aennemen als 't gepresenteert wert, alsoo onze gelegentheyt nu niet en is de fiere te maecken. Mijn en is niet ter weerelt voorgecomen. Wat de resterende gage van de Gekomiteerde Raden in Rotterdam belangt en meene ick niet dat aparentie is van die te ontfangen vooralsnoch, doch en sal niet laten de humeuren eens te laten sonderen. Wilt my toch van uwe gelegentheyt dickmael onderrechten, ick en sal niet laten van gelycke te doen. Hier beneffens gaedt copie autenttijck van tgene dat de heer van Langerack aen de Staten-Generael geschreven heeftGa naar voetnoot2; wilt toch eens vernemen hoe dit toegegaen is, oft hy het versierdt heeft oft dat het hem van hier belast is, dat hy op sulcken maniere schriven soude; men spreektter hier zeer van, dan op verscheiden manieren, gelijck UE wel dencken kan. Ick verwondere my hoe de luden soo bot leugenachtych zijn, want die eenigh verstandt heeft weet wel dat het nu geen tijdt en is om eenige belooften te doene. Wy en weigeren nietmant copie van den brief die aen de Staten gelevert isGa naar voetnoot3: de leuge sal metter tijdt wel aen den dach comen. Onderentusschen moeten wy doen gelijck wy tot noch toe gedaen hebben en goede courage houden en om geen goedt nochte weereltse eere aen de eene ofte d'andere zyde van de waerheyt wijcken, maer betrouwen dat Godt de heere niet beschamdt en laet die op hem betrouwen. Hiermede bidde ick om mijnne gebiedenisse aen u broeder en sal desen hiermede endigen ende Godt bidden dat hy ons wilt geven dat hy weet dat ons salych is. Ut Middelburch desen XXVIII may U E altijt getrouwe
| |
Alle de vrienden alhier doen u zeer groeten, onder anderen heeft het meester Jan Migerode ende BurtsiusGa naar voetnoot4 op my ernstelijck begeerdt dat ik u van harentweege groeten soude. UE schrift altijt dat men jouffrouw Dickgrave van uwenttweege groeten soude, ick meende dat ick in den eersten brief die ick aen UE geschreven hebbe mede van haer overlyden geschreven hadt; zij is den tweeden paesdach gesturreven en was zeer blyde over uwe verlossinge.
den 30 april 1621 Voorts ben ick schuldich Uwe Ho. Mog. te adverteren dat Hugo Grotius tot Paris over eenige dagen is gearriveert, hebbende met eenige van den raedt des conincx voor haer vertreck naer Fonteyne bleau gesproken ende gecomuniceert, seggende onder anderen dat hy Uwe Ho: Mog: ootmoedelycke hadde gebeden om vergiffenisse van zijnne ontcomminge uyt de gevanckenisse om hem selven in liberteyt te stellen ende dat hy voortsaen hem in alle zijnne woorden, actiën ende conversatiën alsoo dragen soude dat Uwe Ho. Mog. een goedt genougen daerinne | |
sullen nemen, waertoe mede die van den rade my verclaert hebben denselven de Groot met ernst te hebben vermaent ende gewaerschout dat den coninck anders in zijn rijck hem niet sal willen lyden, ende oock dat hy hem selven stille ende behoorlijck dragende tot Uwe Ho: Mog: contentement van Zijnne Mat. onderhouden ende gebenificieert sal werden. Ick bidde Uwe Ho: Mog: my te gelieven te adviseren ende te oordonneeren hoe ende in wat vougen ick my tegens hem sal hebben te gedragen indyen hy my soude willen sprecken. | |
Onderaan den brief schreef Joh. van Reigersberch: Mon frère. ic schryve UE nu niet overmidts UE huysvrouw; sal daerinne meerder devoir doen ut Hollant thuys gecomen sijnde. U E dienstwillighe J. Reigersberg.
In dorso schreef Grotius: Maria Reigersberg, 28 Mei 1621. |
|