Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 2
(1936)–Hugo de Groot– Auteursrecht onbekend619. 1621 Maart 6. Aan Nic. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mon frere. Ick heb op U.E. vermaninghe wat ingestelt tot vertroosting van den heer van MaurierGa naar voetnoot2. Misschyen, had ick geweest daer ick keur van boucken hadde gehadt ende 't gunt vorder tot de studiën vereyscht werd, het zoude wat beter gevallen hebben. Wilt het ten besten excuseren ende geven gesloten off open nae U.E. goedduncken. Wy verstaen dat DeventerGa naar voetnoot3 zeyt dat hy de compagnie heeft gecregen meest door hulp van den heer van SomelsdijckGa naar voetnoot4; dat hy, Deventer, oock met den Griffier AerssenGa naar voetnoot5 heeft gesproocken, om yet te beleyden t'onsen naedeel. Houdt in alles goede wacht. Wy zijn wel te pas ende God zy gelooft oock wel gerust, verwachtende van hem onze verlossinge. Vaert wel, den VI Martii XVIcXXI. U.E. dienstwillige broeder
| |
Adres: E. Hooggeleerde wize zeer voorzienige Mr. Nicolaas Reigersbergh Advocaat voor den Hove van Holland in 's Gravenhage. |