Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 1
(1928)–Hugo de Groot– Auteursrecht onbekend451. 1616 Maart 3. Van C. Matelief de JongeGa naar voetnoot2.Aan mijnheer Hugo de Groot, pensionaris der stat Rotterdam in 's Gravenhage. Looft Godt den 3 Maert 1616 in Rotterdam. Mijn Heere de Groot, ic en can niet laten UL. te helpen gedencken dewyle UL. in Den Hage sijt, hetgeene ick UL. voordesen hebbe verhaelt, te weten, dat ick verstaen hadde tot mijnder aencomste uut India hoe datter in de vergaderinge van de Gecommitteerde Raden geventileert, omgevraecht ende besloten was, my van wegen de Heeren Staten, myne hooge overicheyt, eene vereeringe te doen, ten aensien van mynen Indiaensen dienst, hetwelcke ick doen ter tijt met jeuckende ooren aenhoorde ende in hoope was 't selve te becomen; maar den tijt heeft geleert dat het qualijck verstaen of nyet wel nageseyt is, of sout oock mogelijck wesen dat 't selve door te veel occupatyen is vergeten - ick en vergat voor Malaca nyet mijn devoir te doen - of in der supposten handen verongeluckt is, 't heeft wel nadencken - maer geen naseggen, dat peryckel medebrengt -; ick soude oock tot dier tijt wel geprocureert hebben, gelijck ick nu doe, maer ick en hadde het doen nyet van doen, als versch uut India comende met de fama van de victoryeGa naar voetnoot3, op den vyant gecregen hebbende, tegen 18 galeonen, 4 galeyen, 23 fusten met myne elff schepen, die noch door het beleg van Malaca gematteert waren, met 250 siecken, sonder amunyte van oorloge, alleen met den goeden geneychden wille van den admirael en de vallantye van 't Hollantse zeevolck, dat my doen machtich was na mijn oordel tegen alle nydige te beschermen. Maer ick hebbe daerna wel geleert, dat niemant hem op sijn oprechticheyt ende goede wercken mach betrouwen, maer moet op sijn Geus de genade ende goede gratie procureren, daer ick als een dommekraft doen ter tijt nyet op en dachte, maer ging ende sprack rechtuut als een Hollander, meenende dat degeene die my tegenspraken my nyet en verstonden, als ick haer de deffecten van hare regering aanwees, 't welck ick nu wel mercke dat het aen wille ende nyet aen haer verstant heeft ontbroken, ende om my te doen swygen, alsoo ick in Den Haghe begonde te loopen, hebbe my nyet alleen voor mynen dienst willen bedancken, maer 't en heeft aen haer nyet gebroken dat ick by de Heeren vroetschappen van Rotterdam voor een logenaer ende infaem soude geoordelt hebben geweest, tenware dat alse voor borgemeesters van Amsterdam compareerden hare genegentheyt tot mywaerts | |
uut vreese van de Goddelyke Justitye wat matichden ende soo heel breet nyet en weyden, Godloff dan wat sal ick seggen, 't schijnt dat India die plage heeft dat alle degeene die der gaen thuys komende halff bedorven werden door degeene, die se gedient hebben, soowel van de Portugesen als van onse syde. Den eersten Duarte Pachecco, die CochynGa naar voetnoot1 beschermde tegen Calecut, in Portugael comende, sterff in de gevanckenisse. Don Francisco DalmeydaGa naar voetnoot2 den eersten vise-rey hadde sooveel onlust op hem gelaeden, dat indien hy aen de Caep de Bona Esperance nyet en ware doot geslagen, 't en soude hem nyet beter hebben gegaen. Alfonso DalbuquerqueGa naar voetnoot3, die Goa, Ormus ende Malaca voor den koninck van Portugal heeft gewonnen, wiert van zijn vise-reyschap affgesett ende sijn viant Lopo Sares DalvarengaGa naar voetnoot4 in sijn plaets gestelt, waerdoor van hartseer sterff - en geck -. Kristoven de Mello de SanpayoGa naar voetnoot5, die de Turcken dapper heeft geslagen, oock Diu verovert, wert in de gevanckenisse gesmeten ende most alle 't geene hy in India gehaelt hadde despenderen, eer hy daer uut quam. Van andere verhale nyet, also te lang soude vallen. Ende nu desen laetsten ongeluckygen droes Martin Affanso de CastroGa naar voetnoot6, daer ick tegen was, sterff in Malaca ende laet sijn vrouwe na veel quade pretentien die de officiers van den coninck op hem hebben. BesietGa naar voetnoot7 ons volck: Wolfert Hermansz.Ga naar voetnoot8 mach met sijn meesters in 't backhuys noch brouhuys. Steven VerhagenGa naar voetnoot9 moet voor ondercomis medevaren, daer hy nauwelyck toe can comen. Jacob WillekesGa naar voetnoot10 en mocht de tweede reys nyet op de reys weder geraken, hadde een stem te cort in 't college. Matelieff heeft sijn ooren pas behouden, 't vel is haer aen de handen blyven hangen, hy danckt Godts de goede wetten, evenwel laet hy niet te smaken den onlust van syne geweesde meesters, die soo groot is dat se byna aen de Magistraeten raeckt. | |
Wat men van Pouwels van KardenGa naar voetnoot1 sijt, weet alleman. Pieter Willemsz VerhoevenGa naar voetnoot2 soude oock geen gouden keten thuys comende hebben gecregen, leyt best op Banda, dan die knecht sout te vergeven sijn geweest dat de krijgh lange duert. Tegen ReynstGa naar voetnoot3 begint men intergatoriums te maken, ick en geve geen twee blancken voor sijn ooren als hy thuys comt, soo se soo lange wachten ende hem niet thuys ontbieden. Soo dat het een puer gemeen ongeluck is dat my plaecht, nu het comt een man met eeren toe dat hy onder het ongeluck nyet en buycht, maer denckt soo lange hy leeft vecht hy tegen de fortuyn, misschien of hy voor sijn doot de fortuyn overwint, daerom soecke ick nu eenyge laeffenis tegen de nydicheyt om denselve te toonen dat mijn overicheyt mijn actien in meerder respeckt heeft als sy; want men verwijt my dat indien ick wel gedient hadde dat mijn overicheyt soude sulcx aen my laten blycken, dat is spytich te hooren van bengels. UL. maeckt swaricheyt dat het lange geleden is ende dat de coniunctie voorby is ende dat UL. nyet wel en weet met wat gratye mijn heer den advocaet sulcx sal connen te wege brengen, ick antwoorde datter licht wel wat te vinden was, alwaer maer te seggen dat ick over twee jaren noch een boodschap na Oosten gedaen hadde. Dan om de waerheyt te seggen ick en wilde nyet datter yet anders als mijn oostindischen dienst wert voorgehouden, 't en is my om geen weerde te doen, maer wensche dat het my dubbelt gecost hadde, maer alleen om een schutsel te hebben dat my de wolven nyet gans op en eten. Ick vechte met ongelycke portuur, die gewapent is met gelt dat gunst maeckt, aensien, ende met een groot deel van de lieffde die elck patriot tot het vaderlant draecht, want men mach hem van haer nyet wreken of men soude het vaderlant leet doen, daer Godt alle patriotten voor wil bewaren; dat doet wel goede lieden vreesen alse met sulcke wapenen werden aengevochten ende soude oock noch meer smarten, ten ware den toevlucht die men tot de overicheyt heeft dat de verdruckte hope geeft om tot reden te mogen comen. Hoe ende op wat manieren UL. Mijnheer den advocatGa naar voetnoot4 sult aenspreken bevele uwe wysheyt, indien hy nyet wel tevreden is ende kijfft, ick en sal 't nyet hooren ende UL. my 't selve relaterende, sult het wat versachten soo dat het tot my maer met halven onlust sal comen, ende ten ware ik voor weygeringe vreesde, ick sout hem nu lest wel hebben vermaent, dan wat is 't te bedieden ick en ben nyet geerne geweygert ende daerom en onderwinde ick het my nyet, ende ten ware dat ick dit most hebben om my selve te contenteren, ick en soude hier nyet van vermanen; ende te meer derve dit versoecken also mijnheer den advocaet dickwils ongefondeerde onbeschaemde petitien voorcomen, misschien sal dese die nyet heel | |
buyten het compas loopt wel genomen werden, ende UL. die hierin mijn vrundt sult gelieven te wesen sult dese weldaet in den hemel vinden als ghy daer comt. Hiermede den almogende bevolen ende seer gegroet. UL. dienstwillige vrundt
| |
Adres: Aen mijn heere Hugo de Groot pensionaris der stat Rotterdam in 's Gravenhage. |
|