Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 1

[p. 331]

353. [1614] Juni 27. Aan D. Heinsius¹.

Clarissime Heinsi.

Puto occurrere tibi interdum iuvenes quorum ingenium cum fortuna luctatur. eorum si quem reperis non alienum a paedagogica sorte, velim mihi commonstres. Affinis enim meus de Bije², Ordinum Foed. aerario praefectus, filios habet duos - minor est iam, ut puto, annorum quindecim, satis tenui tamen profectu - quos domi in conspectu suo institui ad maturandas quas de liberis suis concepit spes utilissimum putat. Foret autem hoc non incommodum alicui qui iuris disciplinam coepisset attingere, et sine suo sumtu usum fori hic vellet addiscere. Et pater ipse talem quaerit, qui post tradita linguae rudimenta et quantum philosophiae properantibus satis est, legum quoque primordia adolescentibus aperire posset. Adiicerem, posse et ad meliorem fortunam perveniri per gratiam viri in nostra republica multum valentis. Sed quominus id asseverem facit exemplum cuiusdam quem nosti³, qui nondum taediorum suorum dignam accepit mercedem ab eo, qui omnia posse creditur, Batavo Pericle⁴. Bontio⁵ vestro video vitam Academicam magis placere quam spes forenses. De illius itaque et Meirosi⁶ negotio Campius⁷ viderit. Tu si quem talem nosti qualem tibi descripsi, eum ad me rogo alleges. Iuveris et affinem meum et ipsum, ut puto, iuvenem: Me quoque, qui libentissime amicis inservio. 27. Iunii.

Tuus totus
H. Grotius.

1 Hs. U.B. Leiden, cod. B.P.G. 77. Gedrukt Burman, Sylloge II p. 427, die den brief op 1609 dateert. Ik stel hem op 1614 op grond van het in n. 5 gezegde. Ook kon de jongste zoon van De Bie in 1609 nog geen 15 jaar zijn; zie n. 2.

2 Maria van Almonde, dochter van Jhr. Abraham van Almonde en Maria de Groot, de zuster van Hugo's vader Jan, en dus een nicht van Hugo, was gehuwd, Dec. 1594, met Joris de Bie, tresorier-generaal.

3 Volgens Burman is hier Meursius bedoeld, de gouverneur van de zoons van Oldenbarnevelt.

4 Oldenbarnevelt; zie p. 299 n. 1.

5 Dit kan alleen betrekking hebben op Willem Bontius, die 19 Maart 1610 gepromoveerd was, en 13 Mei 1614 tijdelijk werd aangesteld om college in de Rechten aan de Leidsche Universiteit te geven. Hij had toen al een tijd als privaat-docent lessen gegeven. Zijn definitieve aanstelling volgde 8 Febr. 1618. Zie Molhuysen, Bronnen II, 1, 50, 54, 58.

6 Een Nic. Meyros, Middelburgensis, is 4 Jan. 1608 als jur. stud. te Leiden ingeschreven. Een brief aan De Groot van hem uit 1609 was in de auctie H.W. Tydeman (1865) V n^o. 949. Brandt, Leven I p. 209 noemt onder de ‘bloetvrienden’, die kort na het vonnis in Mei 1619 tot De Groot werden toegelaten ‘zijn neef Meiros’. Misschien is deze Nic. Meyroos een zoon van Nicolaas Adriaenszn. Meyroos, raad van Veere 1582, burgemeester 1587, gecommitteerde raad 1599, die gehuwd was met Magdalena Nicolaasdr. (van Stapel), en is deze Magdalena een zuster van Mayken Claesdr., de moeder van Maria van Reigersberch. In Grotius' Memorie van mijne Intentiën - uitgegeven in de Werken Historisch Genootschap N.R. XIV p. 73 -, waaruit Brandt l.l. waarschijnlijk geput heeft, heet hij echter Mierop.

7 Grotius' zwager, Mr. Jacob Campe, burgemeester van Veere, gehuwd met Martha van Reigersberch.

Adres: Erntfeste hoochgeleerde wyse voorsyenige Daniel de Heins Professeur ordinaris ende bibliothecaris in de Universiteyt tot Leyden. Loont den bode.