| |
| |
| |
537 Boer met koe op een 19de-eeuws tegeltableau naast de schouw in de linkervoorkamer van boerderij Rodenstein aan de Kersweg 28 te Amerongen (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
| |
Landelijke bouwkunst
Inleiding
De grootste concentratie aan boerenbedrijven op de Heuvelrug ligt in de hoek Leersum-Amerongen-Rhenen-Achterberg. In de overige kernen vormen zij maar een bijkomstig gedeelte van het bouwbestand. Hoewel er van oudsher boerderijen op de Heuvelrug bekend zijn - zo was iedere ridderhofstad verplicht zijn eigen ‘bauhuys’ te bezitten - werden gebouwen van vóór de 17de eeuw niet aangetroffen. Wel is hier en daar sprake van bouwdelen uit de 16de eeuw die in een latere boerderij zijn opgenomen. Van de schaarse van oorsprong 17de-eeuwse boerderijen die nog bestaan - een groot aantal 17de-eeuwse boerderijen in Achterberg is in de Tweede Wereldoorlog verwoest omdat ze in de Grebbelinie lagen - zijn er geen in de oorspronkelijke staat meer gevonden.
Uit de 18de eeuw is wat meer overgebleven, met als uniek voorbeeld de (in 1999 nog) vrijwel ongewijzigde boerderij bij de buitenplaats Dennenburg aan de Engweg 34 te Driebergen. De meeste boerderijen op de Heuvelrug hebben 19de-eeuwse kenmerken. Soms zijn ze het resultaat van een verbouwing, maar over het algemeen betreft het nieuw gebouwde objecten. Tot in de jaren dertig van de twintigste eeuw verrijzen nieuwe boerderijen, daarna neemt de nieuwbouw snel af.
Een belangrijk facet van landelijke bedrijvigheid op de Heuvelrug is de schapenteelt geweest. De schapen graasden op de heidevelden die het grootste deel van de Heuvelrug bedekten. In de loop van de 19de eeuw verdwenen deze woeste gronden. Zij maakten plaats voor productiebossen en buitenplaatsen. Daarmee nam tevens de schapenhouderij af. Bovendien had men door de introductie van kunstmest de schapenmest niet langer meer nodig, waarmee een markant aspect van de Heuvelrug verdween. De schaapskooien werden vervangen door veeschuren en varkenshokken.
Over de landelijke bouwkunst in de provincie Utrecht is in 1993 een map met teksten en tekeningen uitgegeven door de Stichting Historisch Boerderij
538 Het bij de ridderhofstad Moersbergen behorende boerenbedrijf ligt buiten de slotgracht en bestaat uit een hoeve rechts en een wagenstalling links (anonieme tekening uit het Ridderhofstedenboek van omstreeks 1665, HUA inv. nr. TA 1119-26).
| |
| |
Onderzoek (SHBO) te Arnhem. De daarin gepubliceerde bevindingen zijn als leidraad voor dit hoofdstuk gebruikt. Voorts zijn de gegevens verwerkt die zijn samengebracht in de delen over de dorpen De Bilt, Driebergen-Rijsenburg, Doorn en Amerongen, gepubliceerd als Monumenten-inventarisatie provincie Utrecht. Deze reeks is uitgegeven door Stichting Publikaties Oud-Utrecht. Als aanvulling op het bovengenoemde heeft in 1999 ten behoeve van deze publicatie een inventarisatie plaats gevonden, waarbij voornamelijk de constructie van de gebouwen en de samenstelling van de erven aan bod kwamen, onderwerpen waar tot dan toe maar weinig aandacht aan besteed was.
| |
Ligging
In het gebied van de Utrechtse Heuvelrug liggen de boerderijen op de overgang van zandgrond naar rivierklei (de zuidrand) en van zandgrond naar het veengebied van de Gelderse Vallei (de noordzijde). Dat heeft alles te maken met het feit dat de hoge zandgronden van de Heuvelrug ongeschikt waren om als bouwland te gebruiken en boerenbedrijven daar derhalve nauwelijks rendabel waren. De gronden bestonden na het verdwijnen van het bos door houtkap na de Middeleeuwen voornamelijk uit uitgestrekte heidevelden. Hier werden schapen gehouden voor de mest en werden plaggen gestoken. Enkele schaapskooien getuigen daar nog van. Aan de randen van het gebied benutte men de gronden wel als bouwland, hooiland of weide, al naar gelang de bodemgesteldheid.
In de omgeving van Amerongen, Elst en Rhenen kwam in de 17de eeuw de tabaksteelt op, hetgeen de grote tabaksschuren en -boerderijen opleverde die men nu nog wel in het landelijk gebied maar ook binnen de bebouwde kom kan vinden. In Amerongen zijn de boerderijen gesitueerd tussen de ‘gewone’ woonhuizen. Zij onderscheiden zich daarvan nauwelijks in vorm. Het voorhuis heeft een ‘stedelijke’ kwaliteit die men bij de boerderij buiten Amerongen minder gauw tegenkomt, het achterhuis heeft de traditionele driebeukige indeling met anker- of dekbalkgebinten. In het dorp Elst liggen de boerderijen eveneens in de bebouwde kom aan de straatweg. Opmerkelijk daar zijn de forse, fraai gedetailleerde dwars geplaatste voorhuizen.
| |
Ouderdom
Hoewel de geschiedenis van de boerderijbouw op de Utrechtse Heuvelrug tot de 13de eeuw valt te traceren, dagtekenen de oudst aangetroffen exemplaren toch pas uit de 17de eeuw. Dat heeft enerzijds te maken met het toegepaste bouwmateriaal. Voor de 17de eeuw waren de boerderijen opgetrokken uit vergankelijke materialen als hout, leem, stro en riet. Pas daarna ziet men dat de gebouwen langzamerhand ‘verstenen’. Anderzijds is ook de veranderende bedrijfsvoering debet aan het vernieuwen en veranderen van een boerderij. Vooral na het midden van de 19de en in de 20ste eeuw is een groot aantal bedrijven gemoderniseerd. Dit hield in dat óf de bedrijfsgedeelten helemaal dan wel voor een deel werden vernieuwd óf dat er op een oude plaats een groter gebouw werd neergezet. In het eerste geval handhaafde men in de regel het voorhuis en bouwde een nieuwe stal. Een verdere modernisering kon inhouden dat de boerderij van buiten nieuwe gevels kreeg en van binnen anders werd ingedeeld.
Een aantal boerderijen is door middel van jaartalankers of gevelstenen gedateerd. De vroegste voorbeelden daarvan vindt men in Amerongen (Zandvoort 1 uit 1659) en in Driebergen aan de Engweg 78 (1661). Men dient echter vooral met jaartalankers enige terughoudendheid te betrachten: zij kunnen gemakkelijk secundair toegepast zijn. Hetzelfde geldt voor decoratieve onderdelen als bijvoorbeeld 16de-eeuwse peerkraalconsoles. In een aantal gevallen werden die aangetroffen (de boerderijen Schevichoven en Boerendans), maar bleken bij nader onderzoek secundair te zijn verwerkt. Zelfs vensters en gebintstellen die ook een indicatie over de ouderdom van een gebouw kunnen geven, kunnen van elders afkomstig zijn (boerderij Dennenburg). Men dient bij onderzoek zich steeds rekenschap te geven van het feit dat vooral bij boerderijen oud materiaal opnieuw gebruikt werd.
| |
| |
| |
Aard der bedrijven
Het grootste deel van de boerenbedrijven lag en ligt nog steeds op de overgang van het zand naar het rivierkleigebied en de Gelderse Vallei. In de omgeving van Amerongen, Elst en Rhenen waren de beschutte gronden op de zuidflank van de Heuvelrug bestemd voor de tabaksteelt. Daarnaast hield men wat vee, waar de schapen het belangrijkste onderdeel van vormden. Zij werden gehouden voor de mest ten behoeve van de tabaksteelt. In de historisch geografisch inleiding kwam dit reeds ter sprake. De aard was over het algemeen die van gemengd bedrijf. In de 19de eeuw werden producten geteeld als rogge, gerst, bonen, boekweit, tarwe, haver en koolsoorten. De koeien en paarden die gehouden werden produceerden de noodzakelijke mest. Paarden werden voor de landbouw ingezet bij het ploegen en eggen, koeien had men voor de melk. Sprake van kaasmakerij was er maar op kleine schaal. Aan het eind van de 19de eeuw komt de varkenshouderij op, maar ook weer op kleine schaal. Werkelijke schaalvergroting treedt pas op na het begin van de 20ste eeuw. De schuren en andere bijgebouwen nemen dan in aantallen en omvang aanmerkelijk toe.
| |
Het erf met opstallen
Het erf van een boerderij is vanouds samengesteld uit een verscheidenheid van opstallen, te weten: de boerderij zelf, een los bakhuis, schuren, stallen, hooi- en zaadbergen, varkenshokken en een schaapskooi. Daarnaast maken nutsgronden en -grondjes zoals een boomgaard, een groentetuin, een plaats voor de mesthoop, een stukje weiland voor jongvee en een siertuin een wezenlijk onderdeel uit van het erf. Dat is geen moderne visie, het erf met toebehoren vormde altijd al een onlosmakelijk deel van de boerenhoeve. Men kan dit onder andere opmaken uit historische inventarislijsten van de eigendommen. Bij de verkoop van boerderij Dubbelland (Buurtweg 5) te Doorn in 1875 staat deze vermeld als: ‘Eene Hofstede, genaamd Dubbelland, bestaande in huis, schuur, bakhuis, twee schapehokken, drie bergen en verdere getimmerten, met boomgaard, bouw- en weiland ...’. Op inventarislijsten van boerderij Oost-Indië in De Bilt uit 1905 en 1911 wordt dat bezit omschreven als ‘De Hofstede “oost indiën”, bestaande uit eene bouwmanswoning met drie hooi- en zaadbergen, bergschuur, wagenschuur en varkensschuur, benevens diverse perceelen wei- hooi- en bouw-, tuin en boomgaardlanden’.
De inrichting van het boerenerf vertoont een min of meer vaste ordening. Naast de boerderij vindt men, langs de met bomen beplante oprit, het bakhuis en een stenen
539 ‘Darthuijsen van een andre sij’. Tekening van J. Stellingwerf uit 1639. Over het algemeen zijn de tekeningen van Stellingwerf topografisch weinig betrouwbaar. In dit geval is dat minder relevant. Waar het om gaat is dat de weergegeven boerderijen opgetrokken zijn van houten planken en dat de daken met riet zijn gedekt (gewassen pentekening, Koninklijke Verzamelingen, den Haag, MCS/504).
| |
| |
541 Schuurberg op het erf van de boerderij Gooijerdijk 12 te Driebergen (foto RDMZ, 2000).
540 Hooibergen met eiken roeden op het erf van Zandweg 2 te Leersum (foto RDMZ, 1999).
schuur als wagenstalling. Koeien worden in de stal van het hoofdgebouw ondergebracht. Op het erf is ook ruimte voor het kweken voor eigen gebruik. Zowel een kleine boomgaard met enkele appel- en perenbomen en bessenstruiken, alsmede een moestuin voor het telen van groente en een klein aardappelveldje liggen voor of opzij van de boerderij. Van een dergelijke aanleg maakt altijd een siertuin voor snijbloemen deel uit. Terzijde van het bedrijfsgedeelte, bij de mestluiken, is de mesthoop gesitueerd. Achter de boerderij is de plaats voor de hooiberg of -schuur en een of meer veestallen. Voor de boerderij staan, ter wering van de zon in de mooie kamer en de melkkelder, leibomen, meestal linden. Een bijkomend voordeel van bomen voor de voorgevel is dat hun wortelstelsel de fundering en het opgaande muurwerk droog houden.
Varkensschuren en schaapskooien liggen op enige afstand van het woonhuis en de veestalling. Dit om de overlast van vliegen en stank zoveel mogelijk op een afstand te houden. Het is maar bij hoge uitzondering dat een koe- en paardenstalling met een varkenshok gecombineerd werd.
Het hooi wordt op het erf in open hooischuren of -bergen opgeslagen. Een klein gedeelte vindt een plaats binnen in de stal op de balken van middendeel en zijbeuken. Niet alleen het hooi, maar ook graan en de takkenbossen voor de bakoven werden bewaard in bergen of schuren op het erf.
De hooibergen en -schuren staan van alle erfbebouwing in principe het dichtste bij het bedrijfsgedeelte van de boerderij. De transportafstand tussen hooiberg en voederplaatsen van het vee moet immers zo kort mogelijk zijn. De constructie van de hooibergen bestaat uit twee, drie vier of vijf roeden waarlangs de kap bewogen wordt. De oudste roeden zijn van eikenhout. In de twintigste eeuw zijn ijzer en beton de materialen waaruit de roeden gemaakt zijn. De beweegbare kap van de hooiberg is met riet gedekt. Bij de schuurbergen werd het benedengedeelte gebruikt voor opslag of voor stalling van jongvee, het hooi kwam op de verdieping terecht.
De grote hooischuren zijn van hout en samengesteld uit een aantal gebinten. Zij zijn meestal voorzien van een pannen zadeldak en zijn aan de kant van de boerderij geheel open.
Heel wat erven zijn inmiddels ten prooi gevallen aan de verstedelijking dan wel de modernisering van het platteland. Vooral indien de boerderij met erf bij het dorpscentrum of in een nieuwbouwwijk ligt (De Bilt/Bilthoven, Zeist, Driebergen) blijkt er van de structuur en invulling van de erven niet veel meer over te zijn. Hoewel een schuur en hooiberg meestal wel gehandhaafd worden en een tweede leven krijgen als garage of opslagruimte, is de onderlinge samenhang tussen de gebouwen en de beplanting over het algemeen teloor gegaan. In enkele gevallen doen nieuwe, niet agrarische bewoners een poging om weer een boerentuin voor het huis aan te leggen. Die bestaat dan meestal uit een aantal buxusrondjes
| |
| |
542 Het erf met moestuin, fruitbomen en veestallen bij de boerderij Gooijerdijk 43 te Doorn (foto RDMZ, 1999).
omringd door grind en een paar leibomen. Deze laatste worden echter niet vlak voor de gevel gezet omdat ze dan teveel zon wegnemen, hetgeen toch ooit de opzet van leibomen was: zonwering om de melkkelder koel te houden en om te voorkomen dat de meubels in de voorkamer, de mooie kamer, zouden verschieten. Groentetuinen komen bij deze stadse erfvarianten zelden of nooit voor.
Authentieke boerenerven bestaan nog wel en zijn voornamelijk te vinden aan de zuidkant van het gebied langs de Gooijerdijk en de Amerongse Wetering. Twee mooie voorbeelden liggen bijvoorbeeld naast elkaar in Doorn aan de Gooijerdijk: de nummers 43 en 47. Beide hebben zij een fraaie groente- en bloementuin aan de weg naast de oprit. Een kleine boomgaard en een weilandje voor een enkel stuks vee liggen naast de hoeve. Een aardige groentetuin, met heggen omzoomd, maakt deel uit van het complex Gooijerdijk 10 in Driebergen.
| |
Het bakhuis
Een belangrijk onderdeel van de bebouwing op de erven vormen de bakhuizen. In dit gebied vormt een bakoven geen onderdeel meer van de stookplaats in de grote middenkamer, zoals in bijvoorbeeld het aangrenzende veenweidegebied van Utrecht en Zuid-Holland wel het geval is. De bakoven is ondergebracht in een apart bakhuis op het erf dat tevens als zomerhuis of knechtenonderkomen diende. Dit is in de ontwikkeling van de boerderij in dit gebied overigens niet altijd zo geweest. Tijdens de restauratie van de in oorsprong 17de-eeuwse boerderij De
543 Het bakhuis van De Wulperhorster Bunt is aan de keuken vastgebouwd. Aan de onderzijde van het bakhuis is een ruimte voor de takkenbossen waarmee de oven werd gestookt (foto RDMZ, 2000).
544 De keuken van De Wulperhorster Bunt met de bakoven (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
545 Het bakhuis bij boerderij Rodenstein is met een gangetje aan het hoofdgebouw verbonden (foto RDMZ, 2000).
546 Het bakhuis bij boerderij Kerkegoed in Doorn staat los van de boerderij. Uit een oogpunt van brandgevaar is het dak met pannen belegd. Aan de achterzijde van het bakhuisje bevindt zich het secreet (foto RDMZ, 2000).
Cruijvoort aan de Maarnse Grindweg 49 te Maarsbergen trof men in de achterwand van de stookplaats in de middenkamer sporen aan die erop wezen dat hier aanvankelijk wel een bakoven gezeten heeft. Hoewel dit het enige voorbeeld op de Heuvelrug is waar een inpandige bakoven is aangetroffen, zullen er in de 17de eeuw ongetwijfeld meer geweest zijn.
Al in een vroeg stadium in de ontwikkeling van de boerderij ging de bakoven in dit gebied dus ‘naar buiten’. In een aantal boerderijen ziet men een soort overgangsfase van de inpandige bakoven die zich ontwikkelt via een uitgebouwde en aangebouwde bakoven tot een vrijstaand gebouwtje op het erf. Bij de in oorsprong 17de-eeuwse boerderijen aan de Engweg 78 te Driebergen, boerderij Vreedendaal aan de Boerenbuurt 3 in Leersum, de boerderij aan Bovenhaarweg 12 te Leersum en de 18de-eeuwse boerderij de Wulperhorster Bunt aan de Buntlaan 15 in Doorn is het bakhuis met bakoven aan de keuken van de boerderij aangebouwd. Het vroeg 19de-eeuwse bakhuis/zomerhuis bij boerderij Rodenstein in Amerongen staat wat betreft de plattegrond los van het hoofdgebouw, maar is daarmee via een inpandige gang toch verbonden. Het is overigens mogelijk dat deze gang in een latere fase tot stand gekomen is.
Na 1800 komt het in- of aangebouwde bakhuis steeds minder voor. Boerderij De Brink aan de Maarnse Grindweg 47 te Maarsbergen, een van de pachtboerderijen
547 Binnenzijde van het bakhuis van boerderij De Cruijvoort in Maarsbergen (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
548 Maarsbergen, Maarnse Grindweg 49, bakhuis van boerderij De Cruijvoort.
Plattegrond en doorsneden.
Schaal 1:300. Opgemeten en getekend door A. Reinstra in 1999.
Pal ten oosten van de boerderij staat verscholen achter een grote leilinde het bakhuis van De Cruijvoort. Dit gebouwtje dateert waarschijnlijk uit de eerste helft van de 19de eeuw. De vensterdetaillering is echter uit het laatste kwart van de 19de eeuw. De oven is gemetseld van baksteen en heeft een bodem bestaande uit plavuizen. De plavuizen zijn gelegd in zand, een materiaal dat ook de bovenkant van de oven bedekt. Het grote rookkanaal voor de oven zorgde voor de afvoer van de rook die vrijkwam bij het voorverwarmen van de oven. Gezien een aantal balkjes in dit rookkanaal kon hier ook vlees worden opgehangen om te worden gerookt.
Achter het bakhuis is een gemak onder een lessenaardakje aangebouwd.
van het kasteel, heeft weliswaar een aangebouwd bakhuis, maar deze boerderij werd in 1910 in traditionele vormen vernieuwd en aan het bestaande bakhuis vastgebouwd. Een omgekeerde gang van zaken!
Het bakhuis is steeds gesitueerd aan de kant waar zich in de boerderij de keuken bevindt, dit om de logistieke lijnen zo kort mogelijk te houden. Afgezien van een broodoven is in het bakhuis ook een grote schouw en vaak een pomp aanwezig. Dit wijst op een uitgebreider gebruik dan het bakken van het brood alleen. In het bakhuis bij de boerderij Rodenstein in Amerongen en dat van de boerderijen Kronenburgh en Vredenrust aan de Driebergse Gooijerdijk was naast de broodoven ook een fornuis aanwezig waar de was gedaan werd. In de zomer benutte men het gebouwtje als zomerhuis. Ook kon het bakhuis dienen als woning voor de knecht en zelfs als ouderwoning. In de laatste gevallen zijn de afmetingen wat groter. Zo is het bakhuis bij Groot Kruinesteyn aan de Gooijerdijk 22 te Driebergen zelfs voorzien van een bescheiden stal achter het grote vertrek met de bakoven. Bij verschillende bakhuizen is naast de oven een secreetje aangebouwd dat niet vanuit het bakhuis maar van buiten af toegankelijk is (De Cruijvoort te Maarn, Kerkegoed te Doorn, Rodenstein te Amerongen).
| |
Schaapskooien
De schapenhouderij is vanaf de Middeleeuwen een zeer belangrijke bron geweest voor het verkrijgen van mest. Pas met de introductie van kunstmest aan het einde van de 19de eeuw nam de noodzaak voor het houden van schapen geleidelijk af. De kuddes waren maximaal zo'n 150 tot 200 schapen groot. Overdag begraasden zij de heidevelden, 's avonds kwamen zij terug in de kooi waar hun kostbare mest werd opgevangen in de potstal. De schapenmest werd gemengd met heideplaggen of zand en voornamelijk op de tabaksvelden gebruikt, die een intensieve bemesting nodig hadden. De hoogste concentratie aan kooien was aan de zuidkant van de lijn Driebergen-Doorn-Leersum in het lager gelegen gebied.
Van daaruit werden de schapen over schapendriften naar het noordelijker gelegen heidegebied gedreven. De ligging van de schaapskooien in het lagere gedeelte had een praktisch doel: daar lagen immers ook de bouwlanden die bemest moesten worden.
Op topografische kaarten uit de 19de en begin 20ste eeuw staan de schaapskooien als SK aangegeven. Daar krijgt men een goede indruk van de grote hoeveelheid aan schaapskooien die dit deel van de Heuvelrug toen nog rijk was. In 1891 bijvoorbeeld lagen tussen Doorn en Amerongen 32 kooien.
Hoewel de schapenhouderij thans aanmerkelijk is teruggelopen zijn er nog steeds diverse voorbeelden van kooien uit verschillende tijden bewaard gebleven. De schaapskooien hebben over het algemeen een duidelijk herkenbare vorm. Zij staan op een rechthoekige plattegrond waarvan de kopse kanten driezijdig zijn uitgebouwd. Hierin zitten de hoge toegangsdeuren. De kooi wordt met een laag doorlopend rieten schilddak gedekt dat boven de deuren is opgelicht. De wanden zijn bij de oudste voorbeelden van gepotdekselde houten delen en staan op een voetmuur van baksteen. Vensters ontbreken doorgaans. De stal is een diepe stal of potstal. Eens per week werd hij uitgemest. De ontluchting van de stal geschiedt door ventilatiekleppen in de houten zijwanden, via de pannen op het dak of via de deuren. Bij jongere exemplaren ziet men steeds meer baksteen toegepast. Het dak wordt niet uitsluitend meer met riet, maar deels met riet en deels met pannen gedekt. Bij de jongste voorbeelden is het riet aan de kap geheel verdwenen.
De inwendige gebintconstructie wordt door (ankerbalk) gebinten gevormd. Deze kunnen ouder zijn dan de wanden van de kooi, niet alleen omdat de wanden bij gelegenheid vervangen werden, maar ook omdat de gebinten in een aantal gevallen van elders afkomstig zijn en hergebruikt werden. Bij de schaapskooi aan de Buurtweg bij nr. 12 te Doorn is dat onder andere het geval. De kooi is in 1905 gebouwd met gebruikmaking van gebinten uit gesloopte schaapskooien die in de omgeving voorkwamen.
In opdracht van de Commissaris tot de Zaken van den Landbouw vervaardigde Jan Kops in de jaren direct na 1808 ongeveer vijftig tekeningen van boerderijen en agrarische opstallen in Nederland. In deze collectie die bewaard wordt bij de Stichting Historisch Boerderij Onderzoek in Arnhem bevindt zich een tekening
| |
| |
549 Doorsnede en plattegronden van een ‘Schaape Schot’ in het arrondissement van Amersfoort, getekend omstreeks 1810 door Jan Kops. In deze kooi konden 130 schapen gestald worden (ingekleurde pentekening coll. SHBO).
van een plattegrond en twee doorsneden van een ‘schaapeschot’ in het arrondissement van Amersfoort. Waar de schaapskooi precies heeft gestaan is niet bekend, maar als type verschilt de tekening niet van het gangbare op de Heuvelrug. Ook hier zitten de toegangsdeuren in de driezijdig uitgebouwde kopse gevels, de lange gevels zijn uitsluitend met drie ‘Lugt gaten’ geleed en de kap is met riet gedekt, volgens de reconstructie die Hekker maakte. De stijlen van het ankerbalkgebint staan op gemetselde poeren.
Een ‘oertype’ met gepotdekselde wanden op stenen voet, driezijdig uitgebouwde kopgevels en gedekt met een rieten kap staat op het erf van Dwarsweg 60 in het buurtschap Overberg. Naar de ouderdom kan men uitsluitend gissen. Een datering in de 17de eeuw behoort tot de mogelijkheden. Dit is een van de heel weinige voorbeelden van een schaapskooi met een complete rieten kap.
Een fase verder in de ontwikkeling ziet men aan de kooi bij het complex de Westhoeve aan de Darthuizerweg 12 in Leersum. Deze kooi heeft ook houten wanden, maar een rieten kap waar het middengedeelte door pannen is vervangen.
| |
| |
550 De houten schaapskooi met geheel rieten kap bij Dwarsweg 60 te Overberg (foto RDMZ, 2000).
551 Bij de kooi bij het complex Westhoeve aan de Darthuizerweg 12 is aan de kap een deel van het riet door pannen vervangen (foto RDMZ, 1999).
552 De wanden bij de schaapskooi van De Wulperhorster Bunt in Doorn zijn van steen, met uitzondering van het gedeelte boven de toegangsdeuren (foto RDMZ, 1999).
Dat is ook het geval bij de schaapskooi op het erf van Engweg 50 te Driebergen, Cuneraweg 68 in Achterberg (Rhenen) en bij Boerenbuurt 3 te Leersum. In de houten wanden zijn ventilatiekleppen aangebracht. Over beide driezijdig uitgebouwde kopse einden ligt een rieten kap, daartussen is een pannen dakbedekking aangebracht. Mogelijk dateren deze schaapskooien uit de 18de eeuw.
Een schaapskooi die bij de buitenplaats Zuylestein hoort, staat aan de Achterweg bij nr. 6 in Leersum. De sterk verwaarloosde kooi heeft bakstenen zijgevels maar driezijdig uitgebouwde kopgevels van houten gepotdekselde delen. Het dak is met pannen belegd, behalve de gedeelten over de uitgebouwde delen. Die hebben golfplaten die een rieten afdekking vervangen. De inwendige constructie van de schuur bestaat uit een aantal grenen ankerbalkgebinten op gemetselde poeren.
Uit de vroege 19de eeuw dagtekent de schaapskooi aan de Boswijklaan bij nr. 9 te Doorn. Ook hier is het dak deels met riet en deels met pannen gedekt. De wanden zijn echter geheel van baksteen, ook de kopse gevels. Alleen boven de dubbele ingangsdeuren is hout toegepast. In de zijgevels zitten enkele kleine stalvensters. Voor het overige is het als type niet afwijkend van de eerder genoemde voorbeelden.
Op het erf van de boerderij aan de Zandweg 2 te Leersum staat een schaapskooi van hetzelfde type. Ook hier zijn de wanden van baksteen, die in 1940 nog eens vernieuwd zijn.
Ook de kooi aan de Buntlaan in Doorn, die toebehoort aan de Wulperhorster Bunt is van steen, met uitzondering van het gedeelte boven de dubbele toegangsdeuren. De kap is met riet gedekt en heeft weer een pannen middengedeelte. Opmerkelijk genoeg bevindt zich onder de kooi een kleine kelder. Dit is een latere toevoeging. Schaapskooien zijn vrijwel nooit van een keldertje voorzien.
| |
| |
553 Alleen aan de achterzijde van de boerderij aan de Buntlaan 3 in Doorn is de oorspronkelijke functie van schaapskooi nog afleesbaar (foto RDMZ, 1999).
Een laat voorbeeld van dit type staat aan de Sandenburgerlaan bij nr. 4, de Paardenhoeve en dagtekent van 1876.
Bij de boerderij het Wildeland aan de Buurtweg 12 in Doorn ligt een schaapskooi die in 1905 is gebouwd, in opdracht van F.A.C. graaf van Lynden van Sandenburg, eigenaar van het Wildeland. Het muurwerk van de kooi is opgetrokken uit verschillende, secundair verwerkte, baksteensoorten. Ook het ankerbalkgebint is opnieuw toegepast. Dat heet afkomstig te zijn van een ouder exemplaar uit de omgeving.
Van 1884 dateert de schaapskooi aan de Eindseweg 2 in Overberg. Dit forse driebeukige bouwwerk met houten wanden op stenen voet wordt geheel met een pannen wolfdak afgedekt. De kopse gevels zijn recht. In de daknok is een ontluchtingskoker aangebracht voor de afvoer van de vrijkomende ammoniakdampen. De gevelsteen met G.A.B. 1884 duidt op de ‘bouwheer’ van het geheel, Godard, graaf van Aldenburg Bentinck, heer van Amerongen. Van Aldenburg Bentinck stimuleerde op zijn land de schapenteelt om de mest die nodig was voor de tabaksvelden (Kurpershoek, 1996, 144).
Twee geheel stenen schaapskooien met pannen daken bevinden zich aan de Gooijerdijk te Driebergen. De ene kooi hoort bij het complex de Hondspol aan de Gooijerdijk 20 en ligt in de knik van de dijk met de Broekweg, de andere kooi ligt op de hoek van de Gooijerdijk en de Sterkenburgerlaan. Of het hier daadwerkelijk schaapskooien betreft is niet helemaal zeker. De topografische kaarten van weleer geven alleen bij de laatste kooi de indicatie SK. In beide gevallen zitten geen stalramen in de zijgevels.
Een bijzonder exemplaar staat aan de Buntlaan 3 te Doorn. Hij staat al weergegeven op de kadastrale kaart van 1832 van Doorn als ‘schapenhok’. In 1886 werd de kooi verbouwd tot een kleine hallehuisboerderij. Het gebouw ligt evenwijdig aan de weg. Het driezijdig uitgebouwde achterstukje is het laatste zichtbare deel van de voormalige schaapskooi. Dit onderdeel heeft ook een rietdekking, de rest is met pannen gedekt.
Deze handelwijze, het verbouwen van een schaapskooi tot een boerderij, is niet uniek. In Leersum werd het ‘schapenhok’ als achterhuis opgenomen bij de boerderij De Hoogstraat uit 1879, die waarschijnlijk aan het eind van de 19de eeuw is gebouwd. De boerderij staat aan de Rijksstraatweg 242. De vorm van de schaapskooi is in het achterhuis nog steeds goed herkenbaar.
| |
Typen en verschijningsvormen
De boerderijen in het beschreven gebied vormen geen afgesloten groep met specifieke regionale kenmerken. Zij sluiten in vorm, constructie en indeling aan bij de boerderijen in de rest van de provincie en aangrenzende gebieden als Gelderland en Zuid-Holland. Afhankelijk van de ligging van de boerderij en de aard van het bedrijf zijn er wel plaatselijke verschillen aan te wijzen.
Iedere boerderij bestaat uit een woon-werkgedeelte en een stal met opslagmogelijkheden. De scheiding tussen de verschillende onderdelen is duidelijk gemarkeerd: aan de voorkant is het woongedeelte en het bedrijfsgedeelte bevindt zich aan de achterkant van het gebouw. Voor- en achterhuis zijn door een brandmuur van elkaar gescheiden. Vlak voor (en vanaf de 19de eeuw geregeld direct achter) de brandmuur in de boerderij is meestal een gedeelte van een gebintvak in gebruik als spoelkeuken die ‘geut’ genoemd wordt. De stal is ingericht voor koeien en paarden. Schapen en varkens worden gescheiden gehouden. Voor hen staan of stonden aparte schuren op het erf.
De boerderijen op de Utrechtse Heuvelrug behoren alle tot de familie van de driebeukige hallehuisgroep. De houtconstructie van deze groep wordt in de lengte gevormd door een rij (ankerbalk) gebinten die de ruimte verdelen in een hoge middenbeuk en twee lagere zijbeuken. Die driedeling loopt bij de oudste boerderijen tot in het voorhuis door. De gebinten staan op gemetselde poeren en op een vaste onderlinge afstand. De ruimte tussen twee gebinten wordt ‘vak’ genoemd.
| |
| |
554 De verschillende boerderijtypen met hun karakteristieke plattegrondindeling (tekening door A. Reinstra, 1999).
| |
| |
555 Boerenbuurt 32, boerderij De Boerendans. Aan het eind van de 18de eeuw is de boerderij naar links uitgebreid. In het baksteenwerk van de voorgevel is de aanhechting goed te zien (foto RDMZ, 2000).
De meest voorkomende variant op de Heuvelrug binnen de grote familie van de hallehuisgroep is de middenlangsdeelboerderij. Bij deze boerderij ligt, zoals de naam al aangeeft, de deel in de lengte van de middenbeuk van het bedrijfsgedeelte. Aan de buitenkant is dat zichtbaar aan de grote deeldeuren in het midden van de achtergevel. De twee kleinere deuren aan weerskanten geven toegang tot de paarden- en koestallen die in de zijbeuken liggen. Naar de indeling van de plattegrond van het bedrijfsgedeelte worden deze middenlangsdeelboerderijen tot het voerdeeltype gerekend. Bij dit type is de middenbeuk (veel) breder dan de zijbeuken. Bij de oudste types kan de verhouding tussen middenbeuk en zijbeuken 1:2:1 bedragen.
De oudste boerderijen kenmerken zich door een eenvoudige rechthoekige hoofdvorm, waarbij woon-, werk- en bedrijfsgedeelte alle onder een doorlopende kap liggen. De zijgevels zijn laag, de rieten kap is aan beide uiteinden van een wolfseind voorzien. Op de daknok staat een schoorsteen op de plaats van de brandmuur.
Naast het enkelvoudige rechthoekige halletype ziet men vooral aan de zuidkant van het gebied een ontwikkeling waarbij het voorhuis in de dwarsrichting is uitgebouwd en onder een eigen kap komt te liggen, haaks op dat van het bedrijfsgedeelte. Al naar gelang de uitbreiding krijgt de nok van de boerderij op die manier de vorm van een L of een T. De L-variant komt overigens op de Heuvelrug maar heel zelden meer voor.
Ook bij de dwarshuisboerderij ziet men in de oudste fase een driedeling in het
556 Boerderij Staalbergen in Den Dolder is in 1836 in een U-vorm gebouwd. De agrarische functie is verdwenen (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
voorhuis. In een latere fase ontwikkelt het voorhuis zich los van de stal. De driedeling blijft in het achterhuis bestaan.
Uitzonderlijk én opmerkelijk is het voorkomen van een U-vormige boerderijvariant. Hierbij liggen woon- en bedrijfsvleugels haaks ten opzichte van elkaar gerangschikt rond een binnenhof. Van dit type zijn maar weinig voorbeelden gebouwd (Maarsbergseweg, hoeve op de buitenplaats De Ruiterberg uit 1918 door J.C. Wentink, Pittesteeg 8 uit 1927 en Wijngaardsteeg 2 uit 1821 alle te Doorn en boerderij Staalbergen uit 1836 in Den Dolder).
| |
Lotgevallen
De laatste vijftig jaar is de aard van het boerenbedrijf sterk veranderd. Om de ontwikkelingen in de agrarische sector bij te houden moesten heel wat bedrijven worden verbouwd, vergroot en uitgebreid, hetgeen meestal ten koste ging van de historische constructies. In de laatste decennia van de 20ste eeuw zijn de boerenbedrijven in een snel tempo aan de agrarische sector onttrokken. De boerderijen worden nog wel gehandhaafd, soms ten koste van veel inventiviteit die niet altijd een positief resultaat voor het gebouw tot gevolg heeft. De boerderij met haar duidelijk afgebakende functies van wonen, werken, berging en veestal verandert tot een gebouw waar men uitsluitend woont of kantoor houdt. Agrarische bedrijfsruimtes als kaaskamers, spoelruimtes, stal en tas zijn niet meer nodig. Ze zijn of gesloopt of aangepast aan de nieuwe functies. Meestal is dat laatste op tamelijk rigoureuze wijze gebeurd. Met enig geluk zijn dan nog als enige de brandmuur en de gebinten in de voormalige stal te herkennen. De oude indeling van woonhuis vóór, werkruimte in een vak in het midden en bedrijfsruimte achter is dan losgelaten, waarmee het specifieke karakter van een boerderij voorgoed is verdwenen.
Hetzelfde is het geval met het erf. Bijgebouwen zijn of worden gesloopt of verbouwd, erven verkleind, de karakteristieke beplanting van fruitbomen, groentetuin, heggen, leibomen en eenjarige wordt vervangen door asfalt of meer bij een ‘woonboerderij’ passend groen, waar een grasveld en coniferenbeplanting hoge ogen gooien. Deze ontwikkeling is vooral manifest in het zuidwestelijk deel van de Heuvelrug. De boerderijen in de dorpen worden steeds sneller door woonwijken opgeslorpt. De hoofdgebouwen blijven nog wel bestaan bijvoorbeeld als gemeenschapscentrum, de erven met de bijgebouwen, hooibergen en boomgaardjes hebben daarentegen het veld moeten ruimen.
Door deze ontwikkelingen is het lang niet altijd meer doenlijk de specifieke karakteristieken van de gebouwen en de functies van de gebouwonderdelen te achterhalen. Hiermee verdwijnt een cultuurgoed dat eeuwen lang het platteland heeft beheerst en daar tegelijkertijd van afhankelijk was.
558 Hoewel de veldschuur bij de boerderij aan de Pittesteeg 8 te Doorn in 1928 door bouwkundige H.A. Meijerink nieuw ontworpen werd, heeft hij oude gebintonderdelen van elders toegepast (foto RDMZ, 2000).
Veranderingen aan boerenbedrijven zijn overigens niet iets van de laatste vijftig jaar. Door de eeuwen heen zijn altijd de gebouwen aangepast aan nieuwe eisen die familiale omstandigheden en / of het agrarische bedrijf stelde. Er zijn evenwel twee belangrijke verschillen te onderkennen met vroeger in dat historische veranderingsproces: ten eerste bleef de boerderij een agrarische functie behouden en ten tweede gebruikte men opnieuw datgene wat men had en paste dat in de nieuwe plannen in.
De voorbeelden zijn legio. In de 18de-eeuwse boerderij Rodenstein te Amerongen zijn zowel in het voorhuis op de zolder als in de stal 17de-eeuwse gebinten toegepast die naar alle waarschijnlijkheid van een voorgangster afkomstig waren. Men ziet dat de boerderijen met handhaving van de oude constructie vergroot worden door ze bijvoorbeeld naar achteren toe te verlengen en naar opzij te verbreden. Een mooi voorbeeld hiervan is de boerderij Oost-Indiën in De Bilt. Bij een verbouwing in de tweede helft van de 19de eeuw is de 17de-eeuwse constructie van voor- en achterhuis gespaard: het achterhuis is met twee vakken verlengd en alle gevels zijn vernieuwd.
Om meer wooncomfort te verkrijgen worden de voorhuizen verbreed. Niet noodzakelijkerwijs kwam er dan een geheel nieuwe voorgevel tot stand. Bij Boerenbuurt 32 in Leersum, boerderij de Boerendans, is de voorgevel van de oude rechthoekige boerderij opgenomen in de laat 18de-eeuwse uitbreiding die de huidige L-vorm tot gevolg had.
| |
| |
Indien de oude constructieve onderdelen niet ter plaatse hergebruikt konden worden, paste men ze ook wel elders op het erf toe. Zo werden de gebinten van het bedrijfsgedeelte van De Boerendans omstreeks 1860 door een nieuwe constructie vervangen. De oude gebinten werden in de wagenschuur op het erf verwerkt.
Hetzelfde is het geval bij een schuur op het erf van de boerderij Pittesteeg 8 in Doorn: bij de vestiging van het bedrijf in 1927 werden gebintstijlen van een oude, gesloopte boerderij bij kasteel Moersbergen hergebruikt in een veldschuur op het erf.
| |
De ontwikkeling van het enkelvoudige rechthoekige halletype
Voorhuis
Het driebeukige woongedeelte of voorhuis vóór de brandmuur is bij de oudere boerderijen van het basistype doorgaans één of twee gebintvakken diep. In de simpelste vorm bestaat het uit een grote middenkamer en smalle vertrekken in de zijbeuken die onder de schuinte van het dak liggen. De middelste beuk deed dienst als voornaamste woonruimte. Hier was dan ook tegen de scheidingsmuur met het bedrijfsgedeelte over de hele breedte de enige stookplaats gesitueerd (vandaar ‘brandmuur’).
In veel gevallen was in of direct naast de schouwruimte in de middenkamer ook een plaats voor een bedstede. Deze ziet men ook wel tot in de zijbeuk uitgebouwd. Ook bevindt zich hier de doorgang naar het achterhuis, of een doorzicht in de vorm van een klein venster. De middenkamer is in de 17de eeuw van een enkelvoudige, soms alternerende, balklaag met consoles voorzien. Voorbeelden van een samengestelde balklaag, een typerend 16de- en 17de-eeuws gegeven, zijn schaars. In een enkel geval (De Boerendans, Boerenbuurt 32 in Leersum, boerderij Dubbelland, Buurtweg 5 in Doorn en Geertesteeg 16 te Rhenen, tekening SHBO 723) treft men deze constructie nog aan.
559 De onbeschoten kap van het voorhuis in de 18de-eeuwse boerderij aan de Engweg 34 te Driebergen (foto RDMZ, 1999).
| |
| |
560 Paardenstal met hoge voederbakken en ruiven in boerderij Rynzigt aan de Opslag 2 te Elst (foto RDMZ, 2000).
De zijbeuken onder het schuine dak waren in gebruik als slaapkamer, werk- en bergruimte. Veel vensters waren daarvoor niet noodzakelijk. Vaak is dan ook dat het eerste deel van de zijgevel blind. In het inwendige is dat dan de plaats voor de bedsteden. In een van de zijbeuken bevindt zich de kelder met daarboven de opkamer - in archiefstukken ook wel ‘keldersolder’ genoemd -, de keuken en de geut. De kelder is bij 17de-eeuwse boerderijen vrijwel steeds met een tongewelf overkluisd.
De verdieping boven het voorhuis diende als opslagplaats van goederen en / of opslag voor het gedorste koren en fruit. Tegen de brandmuur vindt men in veel gevallen nog de grote schouwen met schoorsteenboezem, op de verdieping voorzien van een rookluik waar de hammen, het spek en de worsten te roken gehangen konden worden. De kap van het voorhuis is onbeschoten.
| |
Achterhuis
Achter de brandmuur bevindt zich het bedrijfsgedeelte of achterhuis van meestal drie of vier gebintvakken diep. Het bestaat uit een brede middendeel en smalle zijbeuken. De vloer van de deel was oorspronkelijk van leem. De middendeel werd als dorsvloer en ook wel als karnplaats gebruikt. Bij de gemengde bedrijven op de Heuvelrug was kaas geen hoofdproduct. Toch zijn er op verschillende plaatsen karnmolens gevonden in de middenbeuk van de boerderij, maar ook in losse gebouwtjes op het erf.
De slietenzolder boven de middenbeuk was de plaats waar hooi, koren en de takkenbossen voor de bakoven werd opgetast. Het grootste deel kwam echter niet op de zolder terecht maar op hooi- of schuurbergen op het erf.
In de buitenstijlruimtes, de zijbeuken, stond het vee opgesteld met de koppen naar de deel. De koeien aan de ene zijde, de paarden daar tegenover. Zij zijn in dit gebied steeds gecombineerd in één stal. Losse paardenstallen waren niet gebruikelijk. Aan weerszijden van de deel lopen de voergoten die tegelijkertijd als drinkbak dienst kunnen doen. Het water werd door een pomp in een pompbak gepompt, het eind van de voergoot werd opgestopt en de pompbak geopend zodat de goten vol konden lopen. Het overtollige water liep later weer weg via openingen in de achtergevel. Het bezwaar van deze manier van waterverstrekking was dat het vee slechts op bepaalde uren per dag hiervan gebruik kon maken, hetgeen de melkwinning ongunstig beïnvloedde. Daarom en uit een oogpunt van hygiëne kwamen in het begin van de 20ste eeuw gietijzeren drinkbakjes in zwang met een ventielsluiting. Door het drukken op een klep in het bakje wordt het ventiel geopend en stroomt het water toe. Een van de eerste boerderijen die met dit systeem werd uitgerust was de boerderij aan de Pittesteeg 8 in Doorn die in 1927 werd gebouwd. Zij vervulde hiermee een voorbeeldfunctie voor de omliggende bedrijven.
Paardenstallen zijn herkenbaar aan de hoge gemetselde of hardstenen voederbakken, een meter uit de vloer, en met ruiven voor het hooi. Hier ontbreken de lage voergoten. De paardenstal bevindt zich bij voorkeur aan de koude kant van de boerderij. Koeien waren aan houten staken vastgebonden die achter de
561 Versiering in de paardenstal aan Opslag 2 te Elst (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
563 Hilt met een afscheiding van rieten matten in boerderij Rynzigt aan de Opslag 2 te Elst (foto RDMZ, 2000).
562 De koestal met gietijzeren drinkbakjes en knechtenbedstede op de hilt in boerderij Kerkegoed aan de Molenweg 11 te Doorn (foto RDMZ, 2000).
voergoot in de grond gestoken werden. In de koestal loopt tot aan de buitenmuur de ondiepe grup of groep. De grupstal was de opvolger van de ouderwetse potstal. Het potstalprincipe, waarbij de mest uit een ‘diepe’ stal eens per week naar buiten geschept wordt, had men wel gehandhaafd bij de schapenhokken. In de grupstal werd via mestdeuren of -luiken in de zijgevels de mest rechtstreeks naar buiten gewerkt. In een verdere ontwikkeling komt er een smalle kruigang achter de grup waarlangs de mest via de achterdeuren naar buiten gekruid wordt. In het Heuvelruggebied worden de kleine deuren in de achtergevel echter in principe als staldeuren en niet als mestdeuren gebruikt. Tussen de mestluiken zitten kleine ramen ter verlichting van de stal.
Boven de veestallen ligt de hilt, een naar het midden toe aflopend plankier. Dat was de plaats waar de bedsteden voor de knechten afgetimmerd waren en waar kleine hoeveelheden hooi en gereedschap lagen opgeslagen. De hilt wordt naar de deel toe op de verdieping wel afgeschoten met rieten matten of een houten wand (boerderij Dubbelland). Dit ter vermijding van tocht.
| |
Indeling
De inwendige indeling is vrijwel altijd al aan de buitenkant van de boerderij afleesbaar door de rangschikking van deuren en vensters. De plaats van de schoorsteen op het dak geeft de locatie aan van de brandmuur.
De van buiten af toegankelijke middenkamer van het voorhuis heeft een deur en
564 De achtergevel van boerderij De Boerendans aan de Boerenbuurt 32 te Leersum. De dubbele deeldeuren worden geflankeerd door stalramen en lage staldeuren. Op de verdieping zit een hooiluik. Links is de dichtgezette opening voor de kippen nog te zien (foto RDMZ, 2000).
één groot of twee kleinere vensters in de voorgevel. De vertrekken van de zijbeuken worden elk door één venster in de voorgevel verlicht. Onder een van de zijbeukvensters zit de met spijlen verstevigde lichtopening voor de kelder. Ook in een van de zijgevels kunnen kelderlichten zitten.
Bij de oudere gebouwen zijn de zijgevels laag, waardoor er maar weinig ruimte is voor lichtopeningen. Ter plaatse van een deur of een venster wordt de dakvoet daarom opgelicht, waarmee een karakteristieke golving ontstaat die kenmerkend is voor de oudere boerderijen.
De achtergevel heeft een grote dubbele deeldeur in het midden en een hooiluik daarboven. Aan beide zijden van de deeldeur zijn stalvensters en lage staldeuren. Soms ziet men hoog in de gevel een (later dichtgezette) kleine opening. Die diende voor de kippen die via een houten laddertje zo op de hilt boven de stallen konden komen. In de tweede helft van de 20ste eeuw kwam men tot het inzicht dat het om hygiënische redenen onwenselijk was pluimvee boven de veestallen te houden. Op het erf kwamen aparte onderkomens en de toegangen in de achtergevels van het bedrijfsgedeelte werden gedicht.
| |
| |
| |
De 17de eeuw
Het is niet altijd eenvoudig meer om de oudste boerderijen aan het exterieur te herkennen. Zoals hierboven al werd opgemerkt zijn zij alle verbouwd. Vaak is het alleen de hoofdvorm met de lage zijgevels die daarover een indicatie geeft. Binnen moeten de houtconstructies en de overwelving van de kelder uitsluitsel geven over de ouderdom. Een veel voorkomende verbouwing is de verkleining van de middenkamer met een wand vóór de grote schouw en het dichtzetten van de deur in de voorgevel.
Een van de heel weinige voorbeelden die uit de 17de eeuw zijn overgebleven en waaraan men dat aan de buitenkant kan aflezen staat aan de Dwarsweg 60 in Overberg. Ook deze boerderij heeft de eeuwen echter niet ongewijzigd doorstaan: de voordeur is dichtgezet en door een venster vervangen in de 19de eeuw om meer wooncomfort in de middenkamer te verkrijgen.
Volgens een gevelsteen met huismerk dateert Zandvoort 1 in Amerongen uit 1659. Het geheel is echter zeer sterk verbouwd en sinds lang niet meer in gebruik als boerderij.
Beter bewaard, maar ook aangetast is de boerderij aan de Engweg 78 te Driebergen. Deze staat, ver in het land, met de deeldeuren naar de weg gekeerd. Muurankers in de stalgevel vermelden het jaartal 1661. Hoewel er aan het muurwerk in de loop van de eeuwen nogal wat is veranderd, blijkt de indeling van het interieur vrijwel conform de oorspronkelijke opzet. De middenkamer heeft een enkelvoudige, alternerende balklaag met 17de-eeuwse consoles onder de smalle balk en onder de strijkbalk. Over de hele breedte is tegen de brandmuur een stookplaats aanwezig waarnaast tevens de plaats voor de bedstede was. In de rechterzijbeuk lag de onderkelderde opkamer tegen de brandmuur. Over de vorm en afmeting van de kelder valt niets meer te zeggen, want die is in later tijd uitgebroken om een grotere keuken te verkrijgen. Het voorste gedeelte van de rechterzijbeuk diende als keuken en als spoelplaats, een indeling die ook zo, maar dan nog in tact, te vinden is bij de boerderij De Cruijvoort in Maarsbergen. Vóór dit keukendeel was een bakoven aan het huis aangebouwd. Die is in de jaren zestig van de 20ste eeuw geamoveerd. De stal heeft eiken en grenen ankerbalkgebinten die in de loop van de tijd zijn verzaagd om meer ruimte voor het vee te scheppen. Op de deel is het pad van een rosmolen nog zichtbaar die diende om de dorsmolen en de karn aan te drijven.
Aan de Geertesteeg 16 te Rhenen lag een boerderij uit de 17de eeuw. Volgens een opmeting uit 1987, gemaakt vlak voor de afbraak van de boerderij, had deze, ondanks verbouwingen in de 19de eeuw, de oude indeling van middenkamer met samengestelde balklaag en zijbeuken met bedsteden aan de ene zijde en de plaats van onderkelderde opkamer en keuken in de andere zijbeuk herkenbaar bewaard. De middenkamer was oorspronkelijk direct van buitenaf toegankelijk. Over de
565 Dwarsweg 60 te Overberg. Naast de in oorsprong 17de-eeuwse boerderij ligt het bakhuis met schoorsteen onder een pannen zadeldak (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
566 Rhenen, Geertesteeg 16.
Situatie, plattegrond en doorsneden.
Schaal 1:3000 en 1:300. Tekeningen SHBO, nrs. 723-1, 723-2 en 723-3 uit 1987.
De in oorsprong 17de-eeuwse hallehuisboerderij bestond uit een voorhuis met grote middenkamer met schouw en samengestelde balklaag, een onderkelderde opkamer aan de rechterzijde en een vertrek met bedsteden aan de linkerkant. In de 19de eeuw is een gang afgescheiden.
Het vier vakken diepe achterhuis heeft drie ankerbalkgebinten, deels van eiken, deels van grenenhout. De koeien stonden aan de linkerkant, de plaats voor de paarden was in de rechterzijbeuk. De rechterzijbeuk had in het eerste vak na de brandmuur een inpandig pleetje, een verschijnsel dat tamelijk uitzonderlijk is op de Heuvelrug.
Op het erf een bakhuis dat in de jaren twintig van de 20ste eeuw is verlengd.
De boerderij is eind jaren tachtig van de 20ste eeuw afgebroken en door nieuwbouw vervangen.
| |
| |
volle breedte was een schouw aangebracht met bedstede die in de linkerzijbeuk was uitgebouwd. In de brandmuur bevond zich een venstertje waardoor men direct zicht had op hetgeen zich in de stal afspeelde. Daarnaast was in de brandmuur de enige doorgang naar het achterhuis. Vanuit de zijbeuken was dat niet mogelijk. Deze kamer werd in de tweede helft van de 19de eeuw versmald door er een wand in te plaatsen. De brede stookplaats werd vervangen door een smalle schouw met schoorsteenmantel tegen de brandmuur in het midden van het verkleinde vertrek. Door de plaatsing van de scheidingswand was achter de voordeur een gang ontstaan, hetgeen het comfort in de middenkamer ongetwijfeld bevorderde. Ook hier vond men in de stal een combinatie van eiken en grenenhouten ankerbalkgebinten, resultaat van een verbouwing in de 19de eeuw. De eiken gebinten dateerden uit de bouwtijd. De vloer van de middendeel was nog van leem.
| |
| |
SITUATIE 1.500
BEGANE GROND
OOSTGEVEL
WESTGEVEL
NOORDGEVEL
ZUIDGEVEL
| |
| |
567 Leersum, Bovenhaarweg 12. Situatie, aanzichten, plattegronden en doorsneden.
Schaal 1:1500 en 1:300. Tekening SHBO, nr. 247 uit 1966.
De in oorsprong 17de-eeuwse boerderij heeft de klassieke driebeukige indeling van voor- en achterhuis. Opmerkelijk bij deze boerderij en uniek voor de Heuvelrug is het feit dat zowel de keuken (geut) als het bakhuis aan de linkerzijde van het hoofdblok zijn uitgebouwd.
568 De boerderij aan de Bovenhaarweg 12 te Leersum heeft bogen boven de (deels gereconstrueerde) vensters, een typerend 17de-eeuws gegeven. De boerderij is niet meer in agrarisch gebruik (foto RDMZ, 2000).
Een forse boerderij van 17de-eeuwse oorsprong ligt aan de Bovenhaarweg 12 te Leersum. Ook deze is reeds lang aan de agrarische functie onttrokken. De originele indeling is echter nog goed te achterhalen. De middenkamer heeft een enkelvoudige balklaag evenwijdig aan de voorgevel met midden 17de-eeuwse consoles. Tegen de achterwand was de schouw met daarnaast een bedstee die in de rechterzijbeuk was uitgebouwd. De rechterzijbeuk diende als slaapruimte gezien de aanwezigheid van nog twee bedsteden. In de linkerzijbeuk ligt de onderkelderde opkamer tegen de voorgevel. Beide, kelder en opkamer, zijn vanuit de middenkamer toegankelijk. Hier is de kelder wel bewaard gebleven. Deze is met een tongewelf overkluisd. Het achterste deel van de beuk diende als keuken en geut en stond in verbinding met het aangebouwde bakhuis aan de linkerkant. In 1967 is de boerderij gerestaureerd waarbij de middenkamer van kruisvensters is voorzien. Het inwendige is, met handhaving van de oude structuur, verbouwd en aan een niet-agrarische bewoning aangepast.
| |
| |
569 Boerderij Oost-Indië aan de Utrechtseweg 301 in De Bilt dateert oorspronkelijk uit de 17de eeuw. In de 19de eeuw is zij gewijzigd, waarbij onder andere de stal naar achteren is uitgebreid en de voorgevel is gepleisterd. Aan de linkervoorzijde is het bakhuis aangebouwd (foto RDMZ, 2000).
Een boerderij waar het 17de-eeuwse karakter uitsluitend van binnen nog afleesbaar is, is de boerderij Dubbelland aan de Buurtweg 5 te Doorn. De indeling van het voorhuis is zo langzamerhand bekend: een grote middenkamer met een samengestelde balklaag, voorzien van kleine consoles. Tegen de brandmuur stond tot in de jaren zestig van de 20ste eeuw een schouw waarnaast een bedstede was opgenomen. Die zijn na een brand verdwenen, alleen de plaats is nog herkenbaar. In deze kamer ligt de toegang dóór de brandmuur heen naar het bedrijfsgedeelte. In de linkerzijbeuk bevindt zich de onderkelderde opkamer tegen de voorgevel, daarachter is de keuken. De tongewelfde kelder was oorspronkelijk vanuit de middenkamer toegankelijk. Later is dat veranderd: nu kan men er via de keuken komen, hetgeen logistiek ook meer voor de hand ligt. Ook de opkamer met twee bedsteden, die boven de kelder ligt, is vanuit de keuken toegankelijk. In de rechterzijbeuk van het voorhuis ligt een vertrek dat voor opslag en als slaapruimte diende. De bedstede van de middenkamer was hierin uitgebouwd. De voorzolder diende niet als slaapruimte. Dat was de plaats voor het gedorste graan.
Het bedrijfsgedeelte is in het midden van de 19de eeuw verbouwd. Toen zijn ook de gevels van het voorhuis veranderd. Het bakhuis met aangebouwd secreet stond links naast de boerderij, maar is gesloopt.
Hetzelfde verhaal is van toepassing op boerderij Oost-Indië aan de Utrechtseweg 301 in De Bilt. Ook dit is een 17de-eeuwse boerderij in een 19de-eeuws omhulsel. Hoewel het gebouw in 1999 zijn agrarische functie heeft verloren en sedertdien tot kantoor is verbouwd, is de constructie in voor- en achterhuis intact en in het zicht gelaten. De middenkamer is overdekt met een enkelvoudige balklaag evenwijdig aan de voorgevel met 17de-eeuwse consoles. De rechterzijbeuk bevatte de onderkelderde opkamer tegen de brandmuur. Een kelderlicht in de buitengevel wijst daar nog op. De kelder zelf is weggebroken. De voorzolder diende als opslagplaats voor de oogst, voornamelijk fruit. In de zomer lagen daar de steigers, schragen en kaasplanken uit de kaaskamer. Links voor de boerderij is een bakhuis/zomerhuis aangebouwd.
Aan het eind van de 19de eeuw heeft de boerderij een forse verbouwing ondergaan. De middenkamer werd verkleind. Tussen de nieuwe wand en de brandmuur werd de zoldertrap geplaatst. Achter de brandmuur werd de geut gesitueerd, die aanvankelijk in de linkerzijbeuk van het voorhuis was opgenomen bij het bakhuis. Het bedrijfsgedeelte met zijn 17de-eeuwse eikenhouten ankerbalkgebint werd met twee gebintvakken in grenenhout verlengd.
| |
De 18de eeuw
In de 18de eeuw verandert de indeling van het voorhuis van het rechthoekige halletype maar weinig.
Een duidelijk gegeven is dat het bakhuis zich definitief los gaat maken van het hoofdgebouw. Van in- of aangebouwde bakhuizen is bijna geen sprake meer. In
| |
| |
570 Driebergen, Engweg 34, boerderij Dennenburg.
Profiel van boezembalk.
Schaal 1:10. Opgemeten en getekend door A. Reinstra in 1999.
constructief opzicht verandert de overkluizing van de kelder: het tongewelf maakt plaats voor een houten zoldering. In de middenkamer verdwijnt de samengestelde balklaag. Hier komt de enkelvoudige balklaag voor in de plaats, die overigens in de 17de eeuw ook al gangbaar was. In de 18de eeuw ontbreken echter de consoles. In het achterhuis ziet men steeds minder eikenhout toegepast. De ankerbalkgebinten zijn nu van grenen.
Een compleet bewaard gebleven en bovendien gedateerde hallehuisboerderij staat op het landgoed Dennenburg in Driebergen aan de Engweg 34. De boerderij uit 1729 is gebouwd na afbraak van een boerderij uit 1660, waar het huis Dennenburg voor in de plaats gekomen is. Bij de bouw van de nieuwe boerderij is gebruik gemaakt van afkomend materiaal van de voorgangster, onder andere de buitenste twee kruisvensters in de voorgevel. Bouwhistorisch onderzoek heeft dat uitgewezen. De indeling van het voorhuis volgt het inmiddels bekende patroon: via de voordeur komt men direct in de middenkamer die met een enkelvoudige balklaag is overdekt. Tegen de brandmuur is de schouw aangebracht. Rechts in de schouw is de plaats voor de bedstede, die ook hier in de (rechter)zijbeuk is uitgebouwd. Links naast de schouw bevindt zich een doorgang naar het achterhuis. De kruisvensters in de voorgevel kunnen aan de bovenzijde met luiken worden
571 Boerderij uit 1729 op het landgoed Dennenburg, Engweg 34 te Driebergen (foto RDMZ, 1999).
572 17de-eeuws kruisvenster in de voorgevel (foto RDMZ, 1999).
573 Interieur van het voorhuis van de boerderij Engweg 34. Het venster wordt met een neerklapbaar luik afgesloten. De opkamer in de linkerzijbeuk is via een trapje vanuit de middenkamer toegankelijk (foto RDMZ, 1999).
| |
| |
574 Driebergen, Engweg 34, boerderij Dennenburg.
Plattegrond en doorsneden.
Schaal 1:300. Opgemeten en getekend door A. Reinstra in 1999.
Het betreft hier een boerderij van het middenlangsdeeltype die sinds de bouw in 1729 vrijwel ongewijzigd is gebleven. Het twee vakken diepe woongedeelte heeft een grote schouw in de middenkamer. De zijbeuken waren als slaap- en werkruimtes in gebruik.
Het voorste deel van de boerderij wordt van de schuur gescheiden door een brandmuur. In de vier gebintvakken diepe schuur was de stalling voor paarden en koeien.
afgesloten. De rechterzijbeuk werd als slaapruimte gebruikt, in de linkerzijbeuk vindt men weer de onderkelderde opkamer tegen de voorgevel. Hierachter ligt de geut. De opkamer is vanuit de middenkamer toegankelijk, de kelder logischerwijs via de geut. De traditionele 17de-eeuwse overkluizing heeft nu plaats gemaakt voor een balklaag in de kelder. De verdieping van het voorhuis werd alleen als opslagplaats gebruikt. De zolder, met onbeschoten kap, is via een steektrap in de rechterzijbeuk te bereiken. Het bedrijfsgedeelte achter de brandmuur wordt door drie grenenhouten ankerbalkgebinten in vier vakken verdeeld. Naast de paardenen koestal is aan het eind een ruimte afgezet, bestemd voor varkens. Dit is niet oorspronkelijk. Een bakhuis is niet aanwezig. Het zal er ongetwijfeld gestaan hebben, want in de boerderij zelf zijn geen sporen van een oven aangetroffen.
Een andere forse 18de-eeuwse boerderij onder een rieten wolfdak staat aan de Gooijerdijk 8 in Driebergen. De naam ‘Kronenburgh’ is vermeld op het gietijzeren hek van de oprit. In de voorgevel zijn ankers aangebracht met het jaartal 1731.
| |
| |
575 Driebergen, Engweg 34, boerderij Dennenburg.
Detailtekeningen van de kruisvensters in de voorgevel.
Schaal 1:50. Opgemeten en getekend door A. Reinstra in 1999.
Van de vier vensters zijn steeds twee hetzelfde. De oudste vensters zitten aan de buitenzijde in de voorgevel en zijn van eikenhout. Zij dateren uit de tweede helft van de 17de eeuw. Deze vensters zijn in 1729 bij de bouw van de boerderij hergebruikt. Zij zouden afkomstig zijn van een voorgangster die stond op de plaats waar in 1729 het huis Dennenburg gebouwd werd. Zij verschillen op een aantal punten van de 18de-eeuwse grenenhouten exemplaren die de middendeur flankeren. Zo ontbreekt bij de 18de-eeuwse vensters de profiellat aan de middendorpel, de constructie en de duimen verschillen en de draairamen aan de binnenzijde zijn anders. Het glas-in-lood is bevestigd aan ijzeren bindroeden en dateert vermoedelijk uit 1729. De vensteropeningen kunnen zowel boven als beneden worden verduisterd en afgesloten. De twee openingen aan de bovenzijde worden aan de binnenzijde met een klapluik gesloten. Dit luik hangt met een klosje aan de zolderbalk. De vensteropeningen beneden zijn voorzien van draairamen die naar binnen openen. Deze zijn aan de buitenkant met luiken afsluitbaar.
Zoals alle boerderijen in het gebied heeft ook deze in de loop van de geschiedenis diverse verbouwingen ondergaan. De kelder tegen de voorgevel is wegens wateroverlast gedicht en de middenkamer is met een tussenwand verkleind. De plaats van de grote schouw tegen de brandmuur en de aangebouwde bedstee met de paneeldeuren zijn nog goed herkenbaar. 18de-eeuws zijn de paneeldeuren en de enkelvoudige balklaag in de middenkamer. Naast de boerderij staat ter hoogte van de keuken het bakhuis annex zomerhuis, waar ook de was gekookt werd.
De Doornse boerderij ‘Kerkegoed’ aan de Molenweg 11 dateert uit 1779 volgens de muurankers in de voorgevel. Vóór de ingrijpende inwendige verbouwing van 1924 had het voorhuis de klassieke indeling van middenkamer met stookplaats, bedstede en doorgang naar het achterhuis, linkerzijbeuk met onderkelderde opkamer tegen de brandmuur en keuken in het voorste deel, slaapvertrek in de rechterzijbeuk, met opmerkelijk genoeg een tweede keldertje.
In 1924 werd de boerderij geschikt gemaakt voor dubbele bewoning. Er kwam een scheidingswand in het voorhuis en de onderkelderde opkamer werd naar het midden verschoven. De Doornse architect H.A. Meijerink heeft de indeling van de 18de-eeuwse voorgevel van zijn opdrachtgevers moeten wijzigen, maar zonder dat er sprake is van een buitenproportionele doorbreking van het muurwerk. Dat zou later in de 20ste eeuw wel anders worden bij verbouwingen aan boerderijen.
Aan de Zandweg 2 te Leersum staat een forse boerderij evenwijdig aan de weg. Op het erf staan een bakhuis met aangebouwde schuur, twee vijfroedige hooibergen, een schuurberg en een schaapskooi, alsmede enige nieuwe opstallen
576 Boerderij Kronenburgh aan de Gooijerdijk 8 te Driebergen kwam in 1731 tot stand (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
577 Boerderij Kerkegoed aan de Molenweg 11 te Doorn dateert uit 1779. De bouwmassa en de muurankers aan de voorgevel wijzen daar op. Naast de boerderij staat een bakhuisje onder pannen zadeldak. Daar is een pleetje aangebouwd (foto RDMZ, 2000).
waaronder een grote koestal. Voor de boerderij ligt een groentetuin met een uitgegroeide buxushaag en enige hoogstamfruitbomen. Hoewel een bouwdatum niet bekend is, is de boerderij waarschijnlijk laat 18de-eeuws. De indeling is uiterst simpel: voor de brandmuur liggen de drie vertrekken: een middenkamer, een kleiner vertrek in de linkerzijbeuk en de onderkelderde opkamer rechts. In de middenkamer staat tegen de brandmuur over driekwart van de breedte een schouw die door twee kasten wordt geflankeerd waarin men levensmiddelen bewaarde. Hier is geen sprake van een bedstee in de schouw. Als slaapplaatsen werden de opkamer en de voorzolder gebruikt. Voor de knecht was op de hilt een hok afgetimmerd. In de met cement aangesmeerde kelder is de plaats van de pekelbakken bewaard gebleven. Achter de brandmuur liggen de driebeukige stal en een kleine geut/keuken aan erfzijde. De keldertoegang zit in de geut achter de brandmuur. De trap naar de voorzolder bevindt zich ook in dit vertrek. De driebeukige stal heeft een zeer hoog grenenhouten ankerbalkgebint. Op de deel werd gedorst, koren werd op de slieten van de deel opgeslagen. Opmerkelijk is de grote paardenstal, waar zeven paarden een plaats hadden. Dit was het gevolg van de aard van het bedrijf waarbij veel bouwland was dat geploegd moest worden. Ook de boeren in de omgeving maakten in het verleden van de paarden gebruik. Veel melkvee bezat men niet. De oude stal was berekend op een achttal koeien.
| |
De 19de eeuw
In het hele gebied, met uitzondering van Amerongen en Elst, ziet men zowel bij de rechthoekige als bij de T-boerderij rond 1800 een ontwikkeling waarbij de toegangsdeur van de voorgevel naar de zijkant verschuift. Door het verdwijnen
578 Het complex van boerderij De Cruijvoort aan de Maarnse Grindweg 47 te Maarsbergen (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
579 Maarsbergen, Maarnse Grindweg 49, boerderij De Cruijvoort met bijgebouwen. Situatie, plattegrond en doorsneden. Schaal 1:3000 en 1:300. Getekend door A. Reinstra in 1999 naar opmetingen van E. Somsen, J.H. v/d E. en eigen waarneming. Boerderij De Cruijvoort is een rechthoekige hallehuisboerderij, voorzien van een voorhuis met onderkelderde opkamer en een stalgedeelte met vier ankerbalkgebinten. De zware eiken ankerbalken vormen de oudste onderdelen van de boerderij en dateren mogelijk nog uit de eerste helft van de 17de eeuw. Bij een verbouwing aan het eind van de 18de eeuw kwamen de huidige voor- en achtergevel tot stand. In die tijd bevond zich in de as van de voorgevel een deurpartij, die in 1889 werd vervangen door een venster. Deze laatste verandering maakte deel uit van een ingrijpende verbouwing waarbij er een nieuwe grenen vloer en balklaag in het voorhuis kwam. Ook het oude dak werd volledig vervangen en vernieuwd door sporen en schaarspanten die op de oude ankerbalken werden geplaatst. Opmerkelijk is de houtconstructie in het voorhuis. Voorheen bevond zich hier een balk evenwijdig aan de voorgevel, opgelegd op de steunberen in de scheidsmuren tussen de woonvertrekken. Bij de verbouwing echter verviel deze en kwamen er twee schaargebinten die onafhankelijk van, en haaks op, de nieuwe plafondbalken kwamen te staan.
van de voordeur werd de bruikbaarheid van de middenkamer vergroot. Immers, doordat men direct met de deur in de middenkamer kwam was dit altijd, ondanks de aanwezigheid van de grote schouw, een tochtige ruimte. Hoewel het probleem ook opgelost kan worden door het aanbrengen van een tochtportaal of het afscheiden van een gang (Geertesteeg 16 te Rhenen) gaf men in dit gebied toch de voorkeur aan het verplaatsen van de toegang. Bij de oudere boerderijen werd de deur door een venster vervangen (boerderij De Cruijvoort, Maarsbergen). In een aantal gevallen kreeg de voorgevel een pleisterlaag om de
sporen van de verbouwing te camoufleren. Soms wijst dan een scheur in het metselwerk onder een van de middenvensters op de vroegere aanwezigheid van een deur. Vanaf het midden van de 19de eeuw wordt de toegang direct al in de zijgevel aangebracht. Binnen verandert de indeling aanvankelijk niet. De grote schouwen in de middenkamer met of zonder bedstede en met of zonder doorgang naar het achterhuis blijven gehandhaafd. Een mooi voorbeeld in dit opzicht is de boerderij Champs Aubert aan de Boterbloem, voorheen Hoendersteeg, in Driebergen. De boerderij die in 1852 werd gebouwd, heeft haar naam te danken aan de bouwheer Van Heeckeren van Enghuizen, heer van Beverweerd die al zijn boerderijen op zijn landgoed de naam van een van de veldslagen meegaf waaraan hij als officier in het leger van Napoleon had deelgenomen. Deze boerderij is genoemd naar de slag bij Champsaubert ten oosten van Parijs op 10 februari 1814 (Gaasbeek, 1996, 116).
| |
| |
580 Boerderij Vredenrust aan de Gooijerdijk 10 te Driebergen dateert uit 1800 en vormt met de forse rieten kap een markant element aan dit deel van de Gooijerdijk (foto RDMZ, 2000).
581 Boerderijcomplex Kruinesteyn ligt aan de Gooijerdijk 22 in Driebergen. Het hoofdgebouw dateert volgens de jaartalankers uit 1873. De vensters zijn regelmatig over de voorgevel verdeeld, zoals na het midden van de 19de eeuw steeds meer gebruikelijk wordt. Naast de boerderij ligt het fors uitgevallen bakhuis waar een kleine stal is aangebouwd (foto RDMZ, 2000).
Hoewel de boerderij, vooral wat het bedrijfsgedeelte betreft, nogal sterk is verbouwd, is het voorhuis weinig gewijzigd. De toegang tot het voorhuis zit niet meer in de voorgevel. De middenkamer met enkelvoudige balklaag haaks ten opzichte van de gevel heeft weer een grote schouw over de breedte en links daarvan een doorgang naar de stal. De onderkelderde opkamer is verschoven tot achter de brandmuur, waar ook de geut zich bevond. De zijbeuken vóór de brandmuur dienden uitsluitend als slaap- en opslagruimte.
Een andere maatregel om de grote middenkamer bewoonbaarder te maken was het afsluiten van de grote tochtige schouw tegen de achterwand. Meestal geschiedde dat door het plaatsen van een voorzetwand, waarmee de kamer wat kleiner werd. Vóór de nieuwe wand kwam een moderne kachel. De ruimte tussen de wand en de brandmuur kon als bergplaats gebruikt worden (boerderij Dubbelland in Doorn), of als snelle verbinding tussen de beide zijbeuken (boerderij Kronenburgh in Driebergen), maar ook kon de trap naar boven daar een plaats vinden (boerderij Oost-Indië in De Bilt).
Na de tweede helft van de 19de eeuw treedt langzaam een modernisering van het voorhuis in. De grote brede schouwen raken uit de mode, ze worden versmald tot een moderne kleine schouw met schoorsteenmantel, waarmee de middenkamer een meer stedelijke uitstraling krijgt (Groot Kruinesteyn aan de Gooijerdijk 22 te Driebergen). Door het hoger optrekken van de zijgevels kunnen de kamers in de zijbeuken grotere vensters en dus meer licht krijgen, waarmee de bruikbaarheid van de vertrekken toeneemt. Het voorste gedeelte wordt alleen maar woongedeelte, de slaapvertrekken verhuizen naar de verdieping en de werkruimtes als kaasmakerij, geut en karn verdwijnen achter de brandmuur. Zij gaan deel uitmaken van het bedrijfsgedeelte.
| |
| |
582 De boerderij aan de Donkerstraat 25-27 te Amerongen dateert uit 1817. Uiterst links is het luik te zien dat opent op een oudere kelder met tongewelf. De boerderij met het steile met pannen belegde zadeldak en het kleine tuintje voor de voorgevel is een kenmerkend type voor Amerongen (foto RDMZ, 2000).
583 De boerderij aan de Utrechtsestraatweg 37 in Amerongen dagtekent van 1891 en is oorspronkelijk voor dubbele bewoning gebouwd (foto RDMZ, 2000).
In de omgeving van Amerongen en Elst is een andere ontwikkeling te constateren. Vanaf het begin van de 19de eeuw ziet men daar een type hallehuisboerderij van een forse maat met hoge zijgevels onder met pannen gedekte zadeldaken. Hier krijgen de voorhuizen een symmetrische indeling met een deur in het midden van de gevel. Achter de voordeur loopt de gang van voor naar achteren tot aan de scheidingsmuur met het bedrijfsgedeelte. Te weerszijden van de gang liggen ruime, goed te verlichten vertrekken. Ook hier verdeelt een brandmuur het gebouw in tweeën. Het bedrijfsgedeelte is óf als stal dan wel werkplaats in gebruik óf dient als tabaksschuur. In dat geval zijn de zij- en achtergevels van hout en is de constructie inwendig aangepast. Voorbeelden van dit laatste type bevinden zich bijvoorbeeld in Elst op de Plantage Willem III en aan de Rijksstraatweg 29 en 93.
Een van de vroegste exemplaren van dit type ligt aan de Donkerstraat 25-27 in Amerongen. De boerderij is met een steentje in de geveltop gedateerd: PHVO 1817. Bij nader beschouwing blijkt de huidige boerderij op de plaats van een oudere te staan. Daarvan resteren de kelder met tongewelf in het voorhuis en eikenhouten ankerbalkgebinten in het achterhuis. Waarschijnlijk werd de boerderij in 1817 voor dubbele bewoning gebouwd. Een aantal zaken in het voorhuis wijst daarop: zowel in het linker- als in het rechtergedeelte is sprake van een kelder. De beide voorkamers zijn met een schouw en een bedstedenwand uitgerust. De eerste bouwlaag is een volwaardige verdieping waar ook slaapplaatsen zijn afgeschoten. Deze verdieping is met trappen zowel in het rechterdeel als in het linkerdeel toegankelijk. Dat een boerderij voor dubbele bewoning werd gebouwd is in Amerongen niet uitzonderlijk. De boerderijen aan de Utrechtsestraatweg 11 en 37 uit 1891 waren daarvan ook een voorbeeld. Het gebouw was door een schot in de lengte in twee delen verdeeld. De zolder was daarentegen gemeenschappelijk. Iedere woning had zijn eigen ingang in de zijgevel en een eigen kelder. Wel
584 Omstreeks het midden van de 19de eeuw wordt de gevelindeling van de boerderijen regelmatig en de versiering aan de gevels neemt toe. Een mooi voorbeeld van deze ontwikkeling is te zien bij de boerderij aan de Bunsinglaan 4 te Zeist. De vensters zijn regelmatig over het gevelvlak verdeeld en boerderij heeft opvallend geschulpte windveren (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
585 Bij boerderij Westhoeve aan de Darthuizerweg 12 te Leersum, gebouwd in 1881, zijn de vensters in de voorgevel alle even hoog. Ook deze boerderij is voorzien van een fraai versierde lijst langs de dakrand (foto RDMZ, 1999).
586 De versiering van de voorgevels van boerderijen wordt steeds rijker naarmate de 19de eeuw op z'n eind loopt. De boerderij aan de Cuneraweg 428 te Rhenen hoort bij kasteel Prattenburg en kwam in de jaren negentig van de 19de eeuw tot stand. Kenmerkend is de afwisseling in licht en donkergekleurde baksteen aan de lisenen en boven de vensters. Toegang en kelderlicht zijn verhuisd naar de zijgevel (foto RDMZ, 2000).
bijzonder is dat in het geval van Donkerstraat 25-27 de voordeur en de middengang ook gemeenschappelijk waren.
Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw ziet men de architectuur van de gevels beïnvloed worden door de burgerlijke bouwkunst. De indeling wordt regelmatig en vensters zitten gelijkmatig over het gevelvlak verdeeld. De onregelmatigheid of asymmetrie in de gevel van voorheen werd mede veroorzaakt door de aanwezigheid van een onderkelderde opkamer. De kelder verschuift óf naar achter in de zijbeuk van het voorhuis óf blijft aan de voorkant maar krijgt een venster alleen opzij, zodat de gevelsymmetrie niet verstoord wordt. Een kenmerkende voorgevelindeling in die tijd is twee hoge zesruitsvensters (met luiken) in het midden en twee lagere ernaast, ook met luiken (Bunsinglaan 4 in Zeist). In een latere ontwikkelingsfase worden de vier vensters even hoog. Hoe later in de 19de eeuw des te rijker de versiering van de voorgevel wordt met lijsten of blokken en terracotta of stucelementen. Was er nog sprake van een voordeur in de voorgevel dan kwam hij bij voorkeur in het midden. Langs de dakrand werden gezaagde windveren aangebracht. De zijgevels zijn hoog. Er zijn geen problemen meer met een lage dakvoet: deuren en vensters hebben voldoende ruimte.
| |
De 20ste eeuw
Vanaf de 20ste eeuw worden de voorhuizen van de grootste boerderijen uitgevoerd als ‘normale’ burgerhuizen met erkers en glas-in-loodramen. Bij de eenvoudiger typen blijft de decoratie beperkt tot rond de vensters. Ook al hebben de gevels een stadse uitstraling, de indeling blijft zoals die van oudsher was: vóór wonen, daarachter keuken, geut en opkamer en tenslotte de stal.
587 Boerderij Het Wildeland is een ontwerp uit 1906 en volkomen traditioneel in de geveluitmonstering (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
588 Doorn, Buurtweg 12, boerderij Het Wildeland.
Ontwerptekening uit 1906 door J.C. Wentink (GAD, 780).
Het Wildeland is een hallehuisboerderij, ingedeeld volgens het klassieke principe: voor de brandmuur liggen de woonvertrekken, achter de brandmuur het achterhuis met de geut en de veestallen.
Illustratief in dit opzicht is de boerderij Het Wildeland aan de Buurtweg 12 te Doorn die in 1906 door architect J.C. Wentink werd ontworpen. De facade oogt eigentijds met de drie neorenaissancevensters gevat in ronde boogvelden met siermetselwerk. De indeling is echter klassiek. Voor- en achterhuis zijn onderling door een brandmuur gescheiden. Het voorhuis bevat de woon- en slaapkamers aan de voorzijde en de onderkelderde opkamer en de keuken tegen de brandmuur. Tussen de keuken en de kelder/opkamer ligt een gedeelte waarin de trappen gesitueerd zijn. Een bedstede is daar nog als alkoof tussen geperst. Nieuw is de plaats van de voorkamer. Lag die vanouds steeds in het midden van het voorhuis, bij het Wildeland is die naar de linkerzijde verschoven. De onverwarmde middenkamer is als slaapvertrek in gebruik. Het voorhuis biedt op zich weinig nieuwe gezichtspunten, het achterhuis doet dat evenmin. In het driebeukige stalgedeelte zijn koe- en paardenstalling afgescheiden. Achter de brandmuur ligt de geut. Ook voor wat betreft de constructie is deze boerderij nog volstrekt traditioneel: er is een ankerbalkgebint toegepast.
Uit 1922 dateert ‘een kleine hofstede op Moersbergen’, zoals op de ontwerptekening van H.A. Meijerink staat. Het betreft boerderij Keizerswaard aan de Moersbergselaan 2 in Doorn. Hoewel er vanouds sprake was van een boerderij ter plaatse - op een landmeterskaart uit 1706 staat een boerderij met bijgebouwen en hooibergen al weergegeven - gaf de toenmalige eigenaar J.A.W. Luden in 1922 opdracht tot de bouw van een nieuwe boerderij die zou passen bij de andere gebouwen aan de Moersbergselaan. Misschien was dat de reden dat de opbouw en indeling van Keizerswaard zo ouderwets is? In het driebeukige voorhuis is de middenkamer met schouw de woonkamer. In de ‘zijbeuken’ vindt men de slaapkamers. Ook de keuken en ‘waschplaats’ liggen hier nog voor de brandmuur. In het twee gebintvakken diepe stalgedeelte is een ankerbalkconstructie aanwezig. Hoewel de boerderij al sedert tientallen jaren aan de agrarische functie is onttrokken, is de indeling vrijwel niet veranderd.
| |
| |
589 Boerderij Keizerswaard aan de Moersbergselaan 2 in Doorn. Ondanks het feit dat de boerderij in 1922 werd ontworpen en gebouwd is het exterieur traditioneel van uitmonstering en indeling. De gepleisterde gevel en de luiken vindt men eveneens terug aan de beide woningen aan de overkant van de laan. De eigenaar van Moersbergen die de opdracht tot de bouw had gegeven, schiep zo een visuele eenheid langs de oprijlaan naar het kasteel (foto RDMZ, 1999).
590 Doorn, Moersbergselaan 2, boerderij Keizerswaard.
Ontwerptekening uit 1922 door H.A. Meijerink, (GAD, 1129). De kleine hallehuisboerderij die in een passende stijl bij het kasteel is ontworpen laat zien hoe traditioneel men in het eerste kwart van de 20ste eeuw nog bezig was. De indeling van drie kamers tegen de voorgevel, waarvan de middelste een schouw heeft, de geut en keuken daarachter en de schuur met ankerbalkgebint zijn alle kenmerken die al eeuwen in zwang waren.
Uit hetzelfde jaar 1922 en van dezelfde architect is het ontwerp voor een kleine landbouwerswoning met veestalling aan de Gooijerdijk 43 te Doorn. In het smalle, tweebeukige voorhuisje zijn toch alle functies ondergebracht: onderkelderde opkamer en woonkamer met schouw aan de voorzijde, de keuken en ‘waschplaats’ daarachter. De stal is driebeukig en dus breder dan het voorhuis. Dit
591 Het boerderijtje aan de Gooijerdijk 43 te Doorn is in 1922 ontworpen door H.A. Meijerink (foto RDMZ, 1999).
was nodig om de ruimte voor de veestalling te verkrijgen. Opmerkelijk bij deze boerderij is de combinatie van koestal én varkenshok in één ruimte. De constructie van de stal van twee gebintvakken diep is identiek aan die van Keizerswaard.
592 Doorn, Gooijerdijk 43.
Ontwerptekening uit 1922 door H.A. Meijerink, (GAD, 902).
De Doornse architect H.A. Meijerink was verantwoordelijk voor een aantal kleine landarbeiderswoningen aan de Gooijerdijk. Zij onderscheiden zich uitsluitend in hun omvang van de boerderijen uit die tijd. De indeling van voor- en achterhuis is traditioneel.
| |
| |
| |
De naar een of twee kanten uitgebouwde boerderij
593 Detail uit een opmetingstekening van 1706 van het landgoed Moersbergen door landmeter Justus van Broekhuysen. De boerderij met dwars voorhuis ligt voor het kasteel (HUA TA inv. nr. 1611).
Om meer ruimte te krijgen in het voorhuis, met name in de smalle zijbeuken, kon men de zijgevels van de boerderij verhogen, maar ook kon men het voorhuis naar een of twee kanten uitbouwen. Zo ontstond vóór de schuur een dwars voorhuis onder een eigen kapconstructie met een zadeldak of een schilddak. Naar de vorm van de daklijnen noemt men deze boerderijen ook wel T-huizen. Indien de boerderij maar naar één kant is uitgebreid - meestal de zijde van de onderkelderde opkamer - heeft men te maken met een L-vormige boerderij of krukhuis. Van het laatste type zijn er maar zo weinig bewaard gebleven, dat zij hier tegelijk met het T-huis behandeld worden.
De L- en T-huisontwikkeling treft men vooral aan de zuidkant van het gebied aan. Het is een type boerderij dat in groten getale voorkomt in het Utrechtse en Gelderse rivierengebied. Vandaar uit heeft het zich naar het noorden toe verspreid. Er is een aantal oorzaken aan te wijzen voor die vergroting van het voorhuis. Ten eerste verkreeg men door de kant uit te breiden waar de kelder zich bevond een ruimere opslagmogelijkheid. Bovendien werd de zich daarboven bevindende opkamer, altijd benauwd door het schuine dak, door de ophoging tot een volwaardig vertrek. Een L-vormige boerderij waarbij het ontstaan uit een rechthoekige voorgangster zeer fraai is te zien is de Boerendans te Leersum. De sporen van de voorgaande fase zijn niet weggepoetst uit de voorgevel, hetgeen in de meeste gevallen wel gebeurd is.
Het T-huis komt al in een vroeg stadium voor op de Heuvelrug. Op de oudst bekende landmeterskaarten staan zij reeds getekend, boerderijen met dwarse voorhuizen. De uitbreiding en verhoging naar twee kanten tot een T-boerderij had naast een praktische, ook nog eens een statusverhogende werking. Het brede voorhuis onttrekt het bedrijfsgedeelte aan het zicht. Daardoor heeft het T-huis een voornamere, meer stedelijke uitstraling dan andere boerderijen. De zijbeuken kregen twee volwaardige kamers, die bovendien van een schouw voorzien konden zijn. Een van de kamers kon dan als pronkkamer dienst doen. Een dergelijke vorm betekende niet alleen een belangrijke uitbreiding van de woonruimte, maar ook een vergroting van de opslagcapaciteit van akkerbouwproducten, voornamelijk graan en fruit, op de voorzolder. Pas na het midden van de 19de eeuw gebruikt men de voorzolders ook als slaapruimten. Die verandering van functie vereiste een aanpassing van de lichttoetreding. Het aanvankelijk één bouwlaag hoge voorhuis wordt met een halve of zelfs een hele verdieping verhoogd. Hier worden de benodigde vensters in aangebracht.
Voor wat de indeling en constructie van het voorhuis betreft verschilt de uitgebouwde boerderij aanvankelijk niet van het enkelvoudige basistype. De indeling van voorhuis van vóór de brandmuur en het bedrijfsgedeelte daarachter, blijft gehandhaafd. Ook hier is in de middenkamer sprake van een grote schouw
594 Het dwarse voorhuis van boerderij Nimmerree aan de Boerenbuurt 1 te Leersum dagtekent van omstreeks 1800 (foto RDMZ, 1999).
| |
| |
595 De voorgevel van boerderij Vreedendaal aan de Boerenbuurt 3 te Leersum. Aan de linkerzijde staat het aan de boerderij vastgebouwde bakhuis. De kleine aanbouw bevat de oven en een secreet (foto RDMZ, 2000).
over de breedte met bedstede aan een kant en een doorgang naar het achterhuis. De zijbeuken bevatten slaapruimtes, een onderkelderde opkamer en de keuken. De geut maakt bij dit type boerderij deel uit van de bedrijfsruimte achter de brandmuur.
Vanaf het eind van de 18de eeuw verdwijnt langzamerhand de driedeling uit het voorhuis. Het begint met het afscheiden van een gang van de middenkamer (Wulperhorster Bunt) om tenslotte uit te komen op een symmetrische indeling van middengang en twee grote kamers te weerszijden (Rodenstein).
In de omgeving van Elst ontwikkelde zich in de vroege 19de eeuw een type T-huis (Rijksstraatweg 20 en 22 (1817) en boerderij Rynzigt aan de Opslag 2 (1801), waarbij tussen het woongedeelte en het bedrijfsgedeelte een volwaardig tussenstuk tot ontwikkeling komt. Hierin zijn keuken en geut ondergebracht. Dit tussenlid ligt tussen twee stenen muren, de lange achtergevel van het dwarse voorhuis en de brandmuur. De zijgevels van het tussenstuk zijn hoger opgetrokken dan die van het bedrijfsgedeelte.
Het bedrijfsgedeelte van de L- of T-vormige boerderij verschilt noch in constructie noch in indeling van dat bij het rechthoekige hallehuis.
Evenals dat bij het rechthoekige hallehuis het geval was, zijn veel oude L- en T-boerderijen ingrijpend verbouwd. Sommige zelfs in zo ernstige mate dat de oude structuur van het inwendige niet meer terug te vinden is. Voor de oorspronkelijke indeling en constructie is men dan aangewezen op vroegere opmetingstekeningen en foto's, indien al aanwezig.
Een van de oudste boerderijen is de boerderij Nimmerree aan de Boerenbuurt 1 te Leersum. Aan de buitenkant valt dat niet meer af te lezen. De vorm en indeling van de voorgevel wijst op een bouwdatum rond 1800. In het inwendige bevindt zich echter een kelder met kruisgewelf op penanten, gemetseld van een groot formaat baksteen van 29,5 cm. hetgeen kan wijzen op een ontstaansdatum in of zelfs voor de 16de eeuw.
Onder de moerbalken in de middenkamer van boerderij De Boerendans, Boerenbuurt 32 in Leersum zijn peerkraalconsoles aangebracht die in de 16de eeuw gedateerd kunnen worden. Bij nader onderzoek bleken zij echter secundair verwerkt te zijn. In de boerderij zelf is geen sprake meer van 16de-eeuws werk. De boogkelder behoort tot de oudste bouwdelen, die kan nog uit de 17de eeuw dateren. In 1791 (?) (Demoed, 1997, 170) is de boerderij aanmerkelijk verbouwd en uitgebreid. Hierbij werd het muurwerk van het voorhuis verhoogd en ook verbreed. De kap werd vernieuwd. Door deze verbouwing heeft de oorspronkelijk rechthoekige boerderij een L-vorm gekregen. Met die veranderingen kregen de opkamer boven de kelder en de daarachter liggende keuken meer ruimte. De
| |
| |
596 Leersum, Boerenbuurt 3, boerderij Vreedendaal.
Situatie, plattegronden, aanzichten, details en doorsneden.
Schaal 1:3000, 1:300, 1:30. Tekening SHBO, nr. 9-1 en 9-2. Situatie 1960.
Vreedendaal was een groot boerderijcomplex, bestaande uit een boerderij, diverse schuren, hooibergen en een schaapskooi. Tegenwoordig is het gebouw met potstal en wagenschuur verdwenen, evenals de hooibergen en de houtopslag. De schaapskooi maakt evenmin meer deel uit van het complex. De overige bijgebouwen zijn verbouwd tot woning, atelier of kantoor.
De boerderij heeft een opmerkelijke grondvorm, waarvan de hoofdopzet bestaat uit een L-vorm, uitgebreid met een aanbouw haaks op de voorgevel. De verschillende bouwdelen zijn als het ware in elkaar geschoven.
Het oudste, 17de-eeuwse deel ligt aan de westzijde en wordt gevormd door de geut en de opkamer. Deze vertrekken zijn de restanten van het oude voorhuis dat vermoedelijk in de eerste helft van de 19de eeuw grotendeels werd gesloopt. Bij de sloop werden de werkvertrekken gespaard. Het woongedeelte werd vergroot met een voorhuis dwars op het oude bedrijfsgedeelte. Het dwarshuis kreeg een symmetrische opzet die bestond uit een kaaskamer en een woonkeuken ter weerskanten van de centrale gang.
Het bakhuis in de zuidwesthoek hoorde tot de oude boerderij en dateert van voor de bouw van het dwarse voorhuis. Tegen de buitengevel van dit bouwdeel is het secreet geplaatst. Uit de jongste periode dateert het achterhuis met de stallen voor de koeien en de paarden. De deel met vier ankerbalkgebinten kwam in de plaats van een voorganger en is volgens de muurankers in de achtergevel gebouwd in 1890.
Een opmerkelijk onderdeel van de boerderij Vreedendaal was de houten galerij die vanaf de spoelplaats naar het westelijk gelegen, houten karnhuis liep. De overkapping op houten pilasters was aan een zijde open en met gesneden lijstwerk uitgevoerd. De details en kenmerken van dit geheel lijken op een datering in de tweede helft van de 19de eeuw te wijzen.
| |
[pagina 354-355]
[p. 354-355] | |
| |
| |
597 Leersum, Boerenbuurt 32, boerderij De Boerendans.
Situatie, plattegrond, aanzichten en doorsneden.
Schaal 1:3000, 1:300 en 1:50. Tekening SHBO nr. 10. Toestand 1960.
De Boerendans is een L-vormige boerderij die in een aantal bouwfasen tot stand is gekomen. Het oudste deel kwam in 1982 aan het licht bij verbouwingen in de middenkamer van het voorhuis. Hier werden in de stookgevel en de kamermuren stukken metselwerk aangetroffen die mogelijk uit de 16de eeuw dateren. Uit dezelfde periode zijn vermoedelijk het plafond van eiken kinderbinten en enkele peerkraal-consoles die onder de balken in de middenkamer zijn herplaatst. In de 18de eeuw werd de boerderij vernieuwd. Het gebouw kreeg een nieuwe voorgevel met drie vensters en een deur die toegang gaf tot de middenkamer. De gevel is echter al snel gewijzigd. In 1791 is de boerderij namelijk grondig verbouwd. Beide zijbeuken van het voorhuis zijn uitgebouwd en verhoogd. Van de rechterzijbeuk is de zijmuur iets opgetrokken zodat er voldoende stahoogte tot stand kwam. De linkerbeuk daarentegen werd aanzienlijk breder. De kamers in dit deel werden vergroot; de opkamer verdubbelde in oppervlak en de ruimte erachter werd tot keuken omgebouwd. De schouw in de middenkamer, die voorheen de functie van keukenschouw had, werd om deze reden verkleind. Vanwege de vernieuwde ruimtelijke indeling moest ook de voorgevel worden aangepast. Vensters werden verplaatst en de voordeur werd dichtgezet en vervangen door een venster.
Het achterhuis werd in de tweede helft van de 19de eeuw geheel vernieuwd. De oude schuur werd afgebroken vervangen door een deel met vier dekbalkgebinten. Opmerkelijk was de plee die inpandig tegen de geut kwam te liggen. De gevels werden voorzien van halfronde, gietijzeren vensters en de nodige mestdeurtjes. Het dak tenslotte werd gedekt met riet.
indeling van de boerderij was daarna als volgt: in het L-vormige voorhuis bevonden zich twee slaapkamers in de rechterzijbeuk, beide toegankelijk vanuit de middenkamer. Het voorste deel van de linkerzijbeuk bevatte een onderkelderde opkamer met daarachter de nieuwe en vergrote keuken. De middenkamer daarentegen was iets verkleind omdat daarvan een gangetje was afgenomen dat de verbinding ging vormen tussen middenkamer, keuken en de geut achter de brandmuur.
In 1860 volgde een tweede grote verbouwing. Hierbij werd de stal geheel vervangen. In de stal lag de karn op de deel, in de zijbeuken stonden koeien en paarden.
Ook Rodenstein aan de Kersweg 28 te Amerongen is een goed voorbeeld van een boerderij waaraan voortdurend verbouwd is met gebruikmaking van oudere onderdelen. In 1647 wordt de hoeve beschreven als ‘Bouw-huys (...) onlangs nieu
| |
| |
ghetimmert’ (Kurpershoek, 1996, 162). Van dat gebouw kunnen de eikenhouten gebinten op de zolder van het voorhuis afkomstig zijn en een aantal hergebruikte ankerbalken in de stal. Dan is er sprake van een 18de-eeuwse fase waartoe het metselwerk van het voorhuis hoort, alsmede de 24-ruits schuifvensters in de vooren rechterzijgevel en 18de-eeuwse deuren in de gang. Volgens overlevering is dit Rodenstein direct na 1761 gebouwd. De 18de-eeuwse restanten spreken dat niet tegen. De indeling van de voorgevel zal symmetrisch geweest zijn met een deur in het midden en aan iedere zijde twee vensters. De linkervoorkamer kreeg een betegelde schouw in het midden van de oostelijke wand. Mogelijk was dat ook het geval bij het rechtervertrek, maar door een wijziging in de 19de eeuw is dat niet meer na te gaan. Die wijziging behelsde het verkleinen van de ruimte door middel van een houten schot, versierd met halfzuilen, een boogstelling en een driehoekig fronton boven de deur naar de achterruimte die zo was ontstaan. Deze diende als slaapruimte. Aan het eind van de 19de eeuw is het achterhuis vernieuwd. Direct
| |
| |
598 Amerongen, Kersweg 28, boerderij Rodenstein.
Situatie, plattegrond, aanzichten en doorsneden.
Schaal 1:3000 en 1:300. Opgemeten en getekend door A. Reinstra in 1999.Het complex bestaat uit een hoofdgebouw waar een bakhuis annex zomerhuis aan vast gebouwd is, een aantal losse schuren en een grote tabaksschuur aan de weg.
De boerderij zelf is opgebouwd uit een rechthoekig dwars voorhuis, een tussengedeelte waar onder andere de keuken en de geut waren opgenomen en een grote schuur van vier ankerbalkgebinten diep. Het hoofdhuis is het oudste gedeelte van deze boerderij en dateert volgens overlevering uit 1763. Een aantal bouwonderdelen getuigt daar nog van zoals het metselwerk van het voorhuis, de twee 24-ruits schuifvensters in de voorgevel en de gangdeuren in het inwendige. Van een 17de-eeuwse voorgangster op deze plaats zijn drie 17de-eeuwse eiken gebinten met gehakte telmerken op de zolderverdieping hergebruikt en een fraai gesmeed anker in de top van de zuidoostelijke kopgevel.
Het stalgedeelte is aan het eind van de 19de eeuw gebouwd van onder andere hergebruikt eikenhout met gehakte telmerken, dat vermoedelijk eveneens afkomstig is van een 17de-eeuwse voorgangster.
Het bakhuis/zomerwoning naast het huis dateert uit het begin van de 19de eeuw. Dit gebouw is onder een schuine hoek tegen de kopse gevel van het woonhuis geplaatst. De inpandige open gang naar het achtererf is mogelijk secundair.
| |
| |
599 Boerderij Rodenstein aan de Kersweg 28 te Amerongen met bakhuis links en tabaksschuur rechts (foto RDMZ, 2000).
600 Houten schot in midden 19de-eeuwse stijl in de rechtervoorkamer van Rodenstein (foto RDMZ, 2000).
achter het woongedeelte kwam de geut en een koetshuis dat met een houten schot werd afgescheiden van de eigenlijke stal van drie vakken diep. Het bakhuis, aan de kant van de keuken gelegen, zoals gebruikelijk, kwam in het begin van de 19de eeuw tot stand. Naast bakhuis was het tevens de plaats waar de was gedaan werd en het onderkomen voor een knecht. Het bakhuis is met een overdekte gang verbonden met het hoofdgebouw.
Een opmerkelijke én uitzonderlijke boerderij is Schevichoven aan de Middelweg 85 te Leersum. Deze T-boerderij is samengesteld uit een vrijwel vierkante 17de-eeuwse stenen ‘kamer’ waar in later tijd een voorhuis aan is vastgebouwd. Het bedrijfsgedeelte is een aantal malen vernieuwd, voor de laatste maal in 1911, getuige een steentje in de achtergevel. Een stenen kamer van deze afmetingen,
601 Boerderij Schevichoven aan de Middelweg 85 te Leersum (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
602 Leersum, Middelweg 85, boerderij Schevichoven met de bijgebouwen. Situatie, plattegronden en doorsneden. Schaal 1:3000 en 1:300. Opgemeten en getekend door A. Reinstra in 1999 naar opmetingen van H.E. Schulte uit 1953 en eigen waarneming.
Het complex bestaat uit een boerderij, een aantal schuren, een schaapskooi, hooiberg en duiventoren. Bij de boerderij ligt een kleine boerentuin.
De boerderij zelf bestaat uit een stenen kamer uit de eerste helft van de 17de eeuw, waar in 1911 een voorhuis en een middenlangsdeelschuur aan vast gebouwd zijn. De vrijstaande schuur aan de zuidzijde dateert in oorsprong uit de eerste helft van de 19de eeuw. Beide gebouwen zijn in 1954-1955 gewijzigd, waarbij het voorhuis van de boerderij met een verdieping werd verhoogd en de indeling van de kleine schuur werd vernieuwd.
Opmerkelijk is de vroeg 17de-eeuwse stenen kamer in de noordwesthoek van de boerderij. Hij staat op een rechthoekige plattegrond en is opgebouwd uit een overwelfde kelder, een vrij hooggelegen bel-etage en een zolder. De kelder heeft een tongewelf met steekkapjes. Een originele toegang bevindt zich in de oostgevel. Oorspronkelijk was de kelder ook van buiten toegankelijk via een deur in het bordes. De bel-etage is via het bordes aan de noordzijde te bereiken en van binnen uit via een trap. De schouw die nu tegenover de toegang zit was vóór 1954 tegen de oostgevel gesitueerd. De ruimte wordt overspannen met een samengestelde balklaag met consoles. Zij hebben een 16de-eeuws peerkraalprofiel, maar lijken later te zijn toegevoegd. De zolder heeft een dubbel dekbalkjuk met makelaar en nokgording. De eikenhouten jukken zijn samengesteld uit twee gespiegelde krommers die uit één balk gezaagd zijn. De rondhouten spoortjes zijn bij een restauratie aangebracht. De schuur uit 1911 is opgebouwd uit grenenhouten ankerbalkgebinten met dekbalkjuk en A-spant. De hoge zijmuren en de relatieve lage ankerbalk zorgen voor een hoge opslagruimte. De constructie is genummerd met gehakte merken, waarbij het verschil tussen links en rechts uit lange en korte streepjes bestaat. De vrijstaande schuur bevat de restanten van vier eikenhouten ankerbalkgebinten waarvan slechts de zuidzijde in verminkte vorm resteert. De dekbalk is aan de andere kant opgelegd in het (latere) muurwerk. Op een aantal plaatsen zijn gehakte merken zichtbaar.
| |
| |
KELDER
DOORSNEDE B
DOORSNEDE C
DOORSNEDE A-A
bestaande uit een kelder met tongewelf, een bel-etage met schouw en samengestelde balklaag en een ruime zolderverdieping, is uniek op de Heuvelrug. Het is niet ondenkbaar dat wij hier te maken hebben met een herenkamer. Het in de 15de eeuw al bekende bezit werd in 1662 door Aart Woutersz. van Schevichoven verkocht aan J. baron van Wassenaar, heer van Obdam, die het daarna verhuurde aan de vroegere eigenaar (Demoed, 1997, 136). Het is heel wel denkbaar dat Van Wassenaar de stenen kamer heeft laten bouwen. De bouwstijl van het tussen trapgevels gevat gebouw onder zadeldak met (vernieuwde) kruis- en klooster-kozijnen in de gevels en een gebosseerde ingangspartij met driehoekig fronton, wijst op een ontstaansdatum in of rond het midden van de 17de eeuw. Hier zijn in de inwendige constructie 16de-eeuwse peerkraalconsoles verwerkt, maar ook hier blijken zij secundair te zijn toegepast.
Zijn er in de 17de eeuw weinig tot geen voorbeelden van T-boerderijen aan te wijzen, ook uit de 18de eeuw zijn niet veel meer dan wat hergebruikte onderdelen over. Boerderij Rodenstein kwam reeds hierboven aan de orde. Van de in 1779 gebouwde boerderij bij Houdringe in De Bilt is alleen het voorhuis over. Het bedrijfsgedeelte is na 1965 afgebroken.
Een fraai en tot nu toe wel goed bewaard voorbeeld van een T-huis uit de late 18de eeuw werd in het begin van de 19de eeuw getekend in opdracht van de Commissaris tot de Zaken van den Landbouw, Jan Kops. De ‘drie afteekeningen van eene zand-hofstede onder Doorn’, behelsende een plattegrond, de voorgevel en balkligging, de rechterzij- en achtergevel, blijken de nog steeds bestaande boerderij De Wulperhorster Bunt aan de Buntlaan 15 in Doorn weer te geven. Het voorhuis heeft al de moderne indeling met een gang achter de voordeur, waardoor de ‘middenkamer’ a-centraal is komen te liggen in de plattegrond. Naar het gebruik van de verschillende vertrekken en onderdelen hoeft niet gegist te worden.
603 Duiventoren op het terrein van Schevichoven (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
604 Doorn, Buntlaan 15, boerderij ‘De Wulperhorster Bunt’.
Situatie, plattegronden, doorsneden en aanzichten.
Schaal 1:3000 en 1:300. Collectie SHBO, nrs. 530-1 en 530-2.
De Wulperhorster Bunt is een T-vormige boerderij, bestaande uit een dwars voorhuis van een bouwlaag met een brede deel hierachter. Het gebouw is in een aantal bouwfasen tot stand gekomen. De oorspronkelijke, mogelijk 17de-eeuwse, gedeelten zijn de scheidsmuur tussen voor- en achterhuis en de achtergevel van de deel. Deze achtergevel is voor een deel uit grote bakstenen opgemetseld en in de tweede helft van de 18de eeuw van een nieuwe top voorzien. Uit die periode dateert ook het dwarse voorhuis zoals dat in zijn huidige staat is overgeleverd. In het rechtergedeelte bevinden zich de slaapvertrekken met bedsteden rechts van de woonkamer. Tegen de achterwand van de woonkamer is een kleine schouw met tegeltableau aangebracht. De gang loopt van voor naar achter en ontsluit de woonkamer, de keuken en de opkamer in het linkerdeel van het voorhuis. Tegen de linkerzijgevel van het voorhuis is een bakoven gebouwd die vanuit de keuken gestookt werd.
Het voorhuis wordt overzolderd door een enkelvoudige balklaag waarop drie gebinten staan die het met riet gedekte dak ondersteunen.
De deel bestaat uit vijf eikenhouten ankerbalkgebinten van vrij forse afmetingen. Zowel tegen de brandmuur als tegen de achtergevel staat een strijkgebint. De indeling van het bedrijfsgedeelte is karakteristiek voor de meeste boerderijen op de Heuvelrug. In de linkerzijbeuk de spoelkeuken, de geut, en de paarden en aan de overzijde de plek voor de koeien. Een onderdeel dat minder vaak is aangetroffen is de karnmolen. Deze is hier verdwenen maar de plek en het karnpad zijn nog herkenbaar in de middenbeuk. Dat er zuivelproducten werden gemaakt blijkt verder uit de pekelbakken in de kelder, die vanuit de spoelplaats toegankelijk is.
| |
| |
605 Boerderij De Wulperhorster Bunt aan de Buntlaan 15 in Doorn (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
606 In het begin van de 19de eeuw tekende Jan Kops in opdracht van de Commissaris tot de Zaken van den Landbouw, ‘drie afteekeningen van eene zand-hofstede onder Doorn, arondissement Amersfoort, waarbij 39 of 43 bunders behooren’. Tot de tekeningen behoren een ‘platte-grond, het gebouw van voren en balkligging en het gebouw van achter den deel’. Niet vermeld maar wel getekend is de linkerzijgevel met langsdoorsnede. Het betreft de nog steeds bestaande boerderij De Wulperhorster Bunt aan de Buntlaan 15 in Doorn (ingekleurde pentekeningen, coll. SHBO).
De bijschriften op de plattegrondtekening geven daarover uitsluitsel. De gang loopt vanaf de voorgevel rechtstreeks naar de deel. Links van de gang liggen twee vertrekken achter elkaar: aan de voorkant een vertrek met uitgebouwde bakoven dat ‘bakhuijs’ heet. Daarachter ligt de onderkelderde opkamer (‘keldersolder’) met twee bedsteden. Rechts van de gang zijn twee vertrekken naast elkaar. Het eerste vertrek met een haard tegen de achterwand is als keuken in gebruik, het volgende vertrek is de ‘kamer’. Hierin staat een spijskast tussen twee bedsteden. In de hoek bevindt zich een provisiekamertje waarnaast eveneens een bedstede staat. Hoe men de zolder van het voorhuis gebruikte, staat niet aangegeven, en evenmin hoe men die zolder kon bereiken. Waarschijnlijk via een ladder op de deel. Er staat nergens een trap getekend. Achter het voorhuis begint direct de stal van vier gebintvakken. Een vak in de linkerzijbeuk is als geut bestemd. Hier staat een pomp. Overigens bevinden zich koe- en paardenstallen in de zijbeuken. De middenbeuk wordt uitsluitend aangeduid als ‘deel’. De mest werd via de zijgevels door mestluiken naar buiten gewerkt. De deuren in de achtergevel waren voor de wagens (de middendeur), de koeien en de paarden (de zijdeuren) (Hekker, 1967, 32, 83-86, 118). Het meest opmerkelijke
van deze boerderij is het bakhuis dat als het ware uit het hoofdgebouw geschoven is.
Van 1801 dateert de boerderij Rynzigt aan de Opslag 2 te Elst. Het is een van de T-boerderijen in dit gebied met een verhoogd tussenstuk. De naam ‘RYN ZIGT’ en de bouwdatum ‘ANNO 1801’ staan vermeld op natuurstenen dekplaatjes aan de
| |
| |
607 Tegeltableau met melkende en karnende boer en boerin in De Wulperhorster Bunt (foto RDMZ, 2000).
608 De sjabloonbeschildering langs de trap naar boven in boerderij Rynzigt (foto RDMZ, 2000).
dakvoet van het dwarshuis. De boerderij ligt in de uiterwaard aan de rivier aan het eind van De Opslag, een zijweg van de Rijksstraatweg. Naast het agrarische bedrijf had de boerderij volgens overlevering ook een functie als herberg. Gezien de omvang zou dat goed gekund hebben. Sporen van een gelagkamer of een tapkast konden echter niet meer achterhaald worden. De beide voorkamers zijn voorzien van een schouw tegen de zijgevels. De oorspronkelijke schouwen zijn veranderd in de loop van de tijd. In het linkervertrek vindt men achter de kachel nog wat oude tegels met voorstellingen van een koe en een paard. In beide vertrekken hebben tegen de achterwand bedsteden gezeten. Die in de rechtervoorkamer zijn nog aanwezig. Tussen de bedsteden in zit een doorgang naar het middengedeelte van de boerderij. Een fraaie trap met uitgezaagde balusters en sjabloonbeschildering op de wand leidt op tot de kapverdieping. Dit is een van de zeer weinige boerderijen waar een dergelijke trap is aangetroffen. Onder de trap is de keldertoegang.
Over het middengedeelte is weinig op te merken. Zowel het muurwerk als de binnenafwerking zijn nogal eens gewijzigd. De oorspronkelijke indeling van de stal is wel goed herkenbaar. De paardenstal links achterin met zijn mooi gesneden onderdelen, de ruif en de drinkgoot zijn bijvoorbeeld nog in hun geheel aanwezig.
609 Bedstedenwand in de rechtervoorkamer van Rynzigt (foto RDMZ, 2000).
610 Boerderij Rynzigt uit 1801 bij de rivier aan de Opslag 2 te Elst (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
611 Elst, De Opslag 2, boerderij Rynzigt. Situatie, plattegrond, aanzichten en doorsneden.
Schaal 1:3000 en 1:300. Getekend door A. Reinstra in 1999 naar opmetingen uit 1998 van Dick van Laar, bouwkundig ontwerp- en tekenbureau BV, en eigen waarneming. De boerderij uit 1801 is samengesteld uit een dwars voorhuis van een bouwlaag en een kapverdieping, een middendeel en een bedrijfsgedeelte. Het muurwerk van het middendeel is hoger opgetrokken dan dat van de stal. De verschillende onderdelen zijn door stenen muren van elkaar gescheiden.
Het voorste gedeelte is symmetrisch van indeling. Onder de trap naar boven bevindt zich de toegang tot de kelder.
De zolder wordt afgesloten door een kap, samengesteld uit vier gebinten. Deze bestaan uit een eiken dekbalkjuk met daarop een rondhouten schaarspant met een haanhout.
De jukken zijn genummerd met gehakte telmerken die aan voorgevelzijde bestaan uit streepjes en aan de overzijde uit C-vormige merkjes.
Vanuit het voorhuis is het tussengedeelte bereikbaar via drie doorgangen: in de beide kamers en in de gang. Ook dit stuk is symmetrisch van indeling met aan de ene kant van de gang de geut en aan de andere kant de keuken. In dit deel bevond zich de trapopgang naar de zolder waar de knechts een slaapplaats hadden.
De stal van drie vakken diep heeft twee eikenhouten ankerbalkgebinten die van achter naar voren genummerd zijn met gehakte merken in dezelfde vorm als die van het voorhuis. Op de ankerbalken staat een dekbalkjuk en een schaarspant met haanhout.
| |
| |
612 De boerderij aan de Rijksstraatweg 20 te Elst is in het begin van de 19de eeuw gebouwd (foto RDMZ, 2000).
613 Boerderij Dorpzigt aan Roekenes 3-5 dateert uit 1795 (foto RDMZ, 2000).
614 De voorgevel van de vroeg 19de-eeuwse boerderij aan de Kerkweg 4 te Leersum (foto RDMZ, 2000).
Zijn er uit de 17de en 18de eeuw maar weinig voorbeelden meer over, uit de 19de en het begin van de 20ste eeuw zijn alle mogelijke T-boerderijen nog voorhanden. Langs de Rijksstraatweg in Elst liggen twee markante exemplaren naar elkaar, de nummers 20 en 22. De laatste boerderij is in de voorgevel met jaartalankers gedateerd 1817. De eerste zal iets, maar niet veel, ouder zijn. De behandeling van de voorhuizen met het fijne metselwerk, de symmetrische indeling met de zesruitsvensters, de detaillering van de voordeur met een hoofdgestel en een gesneden bovenlicht, een volwaardige bovenverdieping, de geprofileerde kroonlijsten en de met pannen belegde daken wijkt niet af van hetgeen in die tijd gebruikelijk is bij het voorname voorhuis. Alleen de aanwezigheid van de stal verraadt de oorspronkelijk agrarische functie.
Uit vrijwel dezelfde tijd dateren Roekenes 1 (1819) en Kerkweg 4, beide te Leersum. Hier is weer sprake van een eenvoudig landelijk type van een bouwlaag met een kapverdieping. De kap is met riet gedekt. De indeling van het voorhuis is inmiddels bekend: het symmetrisch ingedeelde voorhuis met vertrekken te weerszijden van een middengang, een kleine spoelruimte achter de brandmuur en een middenlangsdeelschuur.
Iets eerder gebouwd is boerderij Dorpzigt aan het Roekenes 3-5, eveneens te Leersum. Die dagtekent van 1795. Een gevelsteen boven de voordeur vermeldt de bouwdatum: ‘Dorpzigt vernieuwt door Maurits Versteech 1795’. Het voorhuis van de boerderij ligt onder een fors, met blauwe pannen belegd schilddak. Onder de dakrand zijn gefiguurzaagde windveren aangebracht. Ook het achterhuis is met pannen gedekt. De linkerzijgevel van het eerste deel van het achterhuis is verhoogd teneinde een venster en een deur te kunnen aanbrengen.
| |
| |
615 Op de verdieping van de dwarshuisboerderij aan de Engweg 50 in Driebergen zijn twee geschilderde vensters aangebracht (foto RDMZ, 2000).
616 Boerderij Bureveld 2 aan de Bunnikseweg 10 in De Bilt dateert van 1877 en behoorde tot het landgoed Colenberg of 't Klooster. Het forse voorhuis is in eclectische stijl gebouwd. ‘Bureveld 2’ verwijst naar de 14de-eeuwse benaming van het terrein ten zuiden van het Vrouwenklooster. Bureveld 1 bestaat nog (Universiteitsweg 12), Bureveld 3 is in 1900 gesloopt (foto RDMZ, 2000).
Een forse T-boerderij staat langs de Engweg 50 te Driebergen. Volgens een gevelsteen in de rechterzijgevel net boven de plint kwam de boerderij in 1876 tot stand. De hoeve kwam in de plaats van een 18de-eeuwse voorgangster, die had moeten wijken toen de buitenplaats in 1875 tot klooster werd ingericht. Het voorhuis dateert nog van 1876, het achterhuis is in 1910 vernieuwd. Een uitgebouwde erker naast de ingang aan de rechterzijde is een aanbouw uit 1914.
De architectuur van het voorhuis is opmerkelijk, bezien in het licht van de ‘gemiddelde’ T-boerderij op de Heuvelrug. Ten eerste heeft het gebouw twee volwaardige verdiepingen en ten tweede heeft de architectuur een stedelijke allure die de, wederom gemiddelde, boerderij in deze tijd ontbeert. In de symmetrisch ingedeelde, vijf traveeën brede voorgevel zijn de vensters en de openslaande deur van licht getoogde strekken voorzien. De hoeken zijn versierd met gestucte hoekblokken. De gevel wordt met een geprofileerde kroonlijst afgesloten. In de rechterzijgevel bevindt zich de toegangsdeur met omlijsting en hoofdgestel op consoles. Op de verdieping van het voorhuis zijn twee schijnvensters te zien: in de gestucte blindnissen zijn vierruitsvensters met gordijnen geschilderd. De dakvlakken van de boerderij zijn met pannen belegd.
Naast een aantal schuren staat op het erf nog een schaapskooi.
Aan de Haarweg 82 in Leersum aan de noordkant van de Heuvelrug ligt een T-boerderij van een gangbaar type: een voorhuis van een bouwlaag onder een afgewolfde kap. De toegangen zitten in de zijgevels. Volgens jaartalankers op de voorgevel dateert het voorhuis uit 1881. Het achterhuis werd in 1892 gerealiseerd, volgens jaartalankers in de achtergevel. Die zijn hergebruikt: de stal is in 1937 verlengd. Nadien zijn de jaartalankers ‘1892’ weer toegepast. Aan de weg staat een los bakhuis met pleetje tegen de eindgevel. Dat is ouder dan de boerderij. Ook hier blijkt dat uit jaartalankers: 1791 of 1761. Het derde cijfer is onzeker.
In de 20ste eeuw worden steeds minder T-boerderijen gebouwd. Het voorhuis van boerderijen wordt steeds meer als een ‘gewoon’ woonhuis opgevat. In het achterhuis blijft de traditionele indeling met stallen gehandhaafd. Een mooi voorbeeld van een dergelijke ontwikkeling is te zien bij boerderij Geerestein aan de Molenweg 9 te Doorn. In de 17de eeuw is al sprake van een boerenhoeve op dit perceel. De boerderij maakte deel uit van een buitenplaats met de naam ‘Klein-Geerestein’. De gebouwen van de buitenplaats werden in 1792 voor sloop verkocht. Het terrein werd bij dat van huis Doorn gevoegd. De naam ‘Geerestein’ ging over op de boerderij die was blijven bestaan. Op de kadastrale kaart van Doorn uit 1832 staat het complex weergegeven: een fors hoofdgebouw, vier bijgebouwen waaronder ongetwijfeld een bakhuis en drie hooibergen. Over de vorm van het hoofdgebouw valt niets te zeggen. Op de plattegrond van de kadasterkaart staat een rechthoekig blok getekend. Of dat conform de werkelijkheid is? Hoe het ook zij, in 1922 brandde de boerderij af. Een jaar later was een nieuw complex verrezen naar ontwerp van architect J. van Lunteren. Het dwars voor de schuur staande voorhuis kreeg het aanzien van een villa. Het voorhuis van twee bouwlagen en een kap is asymmetrisch van opbouw, zoals een villa dat is. Het bouwdeel aan de linkerkant staat haaks op het rechtergedeelte. Op de verdieping van het rechterdeel is een inpandig balkon aangebracht, het linkerdeel is op de begane grond voorzien van een erker. Een boerderij in de ware
| |
| |
617 Boerderij Geerestein dagtekent uit 1923 en is een ontwerp van J. van Lunteren (foto RDMZ, 2000).
618 De U-vormige boerderij aan de Pittesteeg 8 in Doorn is een ontwerp van H.A. Meijerink uit 1927 (foto RDMZ, 2000).
zin des woords was Geerestein niet. Het voorhuis werd als pension uitgebaat en bevatte onder andere twee zitkamers en vijf slaapkamers (Laman, 1995, 196).
In de 20ste eeuw komen naast het traditionele type met voor- en achterhuis, al dan niet in een T-vorm, boerderijen voor op een afwijkende plattegrond. Een van die voorbeelden is boerderij De Kroost aan Crosestein 1402 te Zeist, thans gelegen in een nieuwbouwwijk. De boerderij dagtekent uit 1912 en werd ontworpen door J. Pothoven Azn. uit Leusden. Het dwars voor de schuur geplaatste woongedeelte ligt onder een ver overstekend pannen schilddak met hoekschoorstenen. De ingang in het midden wordt door pilasters geflankeerd. De middenrisaliet heeft een beëindiging met een dwarskapje. De vensters in voor- en zijgevels zijn traditioneel voor de tijd van ontstaan met hun roedeverdeling in het bovenlicht en houten luiken voor de onderste vensterdelen. Achter het dwarshuis ligt de schuur die een U-vorm heeft. Een van de poten van de U bevat de stal. De indeling van die achtergevel met hoge deeldeuren, een hooiluik en twee lage staldeuren is weer zoals gebruikelijk.
De hofstede aan de Pittesteeg 8 in Doorn staat op een geheel U-vormige plattegrond. Het is een ontwerp van H.A. Meijerink uit 1927. De gevels zijn traditioneel opgevat met vensters met luiken. De opzet van de boerderij is echter modern. De indeling van de boerderij is als volgt. Het aan de weg liggende deel bevat de woon- en werkvertrekken als een kamer en woonkeuken, beide met
619 Ontwerp uit 1927 van H.A. Meijerink voor een hofstede op Moersbergen te Doorn. Het betreft de hoeve Pittesteeg 8, die aan de oostkant van de buitenplaats ligt (GAD, inv. nr. 1203).
| |
| |
620 Ontwerp voor een keuterijtje op de hoek van de Cuneraweg en De Dijk in Achterberg door A.A. van Ommen uit 1950. De indeling van het voorhuis is uitermate simpel: het omvat niet meer dan een woonkamer met schouw, een keuken en een halletje waarin een wc, douche en de trap naar boven zijn ondergebracht. In het achterhuis bevindt zich de geut en de kleine koestal. Haaks hierop is een varkensstal aangebouwd (tekening coll. SHBO, plattegrond en aanzicht, inv. nr. BWBA 5354).
621 Ontwerp voor een traditionele boerderij aan de Levendaalselaan te Achterberg. Het ontwerp uit 1950 is van de hand van A.A. van Ommen. Het voorhuis is volkomen traditioneel met de middengang, een woonkamer met schouw aan de linkerzijde en de woonkeuken met geut aan de rechterkant. Achter de brandmuur is de ruimte als stal in gebruik voor koeien, jongvee en een paard (tekening coll. SHBO, plattegrond en aanzicht, inv. nr. BWBA 5361, bld 1).
schouw, een kaaskamer en ‘waschplaats’ (vroeger ‘geut’ genoemd) met kookgelegenheid. In dit gedeelte zijn ook een paardenstal en een veevoerderbergplaats ondergebracht. Op de verdieping ontwierp Meijerink de slaapkamers. Die van de knecht lag boven de veevoederbergplaats en was uitsluitend vandaaruit bereikbaar. Onder de kaaskamer was de plaats voor de kelder met pekelbakken. Haaks op dit woon-werkdeel is de koestalling. In vijf vakken was plaats voor 36 koeien en wat kalveren. Op de zolder boven de koestallen werd fruit gedroogd. De zoldering is opgebouwd uit holle steen die afvoer van warme lucht mogelijk maakte. Hierdoor trok de warmte van de stal naar boven en bevorderde het droogproces. In de stal zijn gietijzeren drinkbakjes aangebracht die een voorbeeldfunctie voor de regio hadden. Ook modern voor de tijd waren de gierputten. De laatste arm van de U was bestemd voor de varkens. De hokken waren door een gang gescheiden van de koestal en het binnenplein. Een aparte ruimte in deze vleugel was gereserveerd als kookplaats voor het varkensvoer. De architect had een eigentijdse, op praktisch gebruik ingerichte boerderij gerealiseerd, waar de vertrekken met de verschillende functies zo efficiënt mogelijk ten opzichte van elkaar gegroepeerd lagen en de logistieke lijnen dus zo kort mogelijk waren gehouden.
De U-vormige boerderij is overigens geen 20ste-eeuws fenomeen. Zowel de boerderij Staalbergen in Den Dolder (1836) als de Grote Wijngaard (1821) aan de Wijngaardsteeg in Doorn zijn in een U-vorm gebouwd. Christemeijer beschrijft in 1837 (II, 155) ... eene hofstede, de Wijngaard geheeten, waarvan het huis en de stallen in den Engelschen trant gebouwd zijn’.
Speciale aandacht verdienen tenslotte de zogenaamde ‘wederopbouwboerderijen’ in Achterberg bij Rhenen. Bij de strijd om de Grebbelinie in de meidagen van 1940 was een groot aantal boerderijen verwoest en een aantal zo beschadigd dat zij óf ingrijpend moesten worden hersteld óf door nieuwe boerderijen moesten worden vervangen. Het bureau Wederopbouw Boerderijen dat landelijk hiermee belast was had als uitgangspunt dat bij nieuwbouw bewust naar het streekeigen type gekeken werd. Dat betekende voor dit gebied dat er in principe werd vastgehouden aan het type van de dubbele stal met hooiberging. De hilt kwam echter te vervallen met het oog op bezwaren ten aanzien van de stalling. De ongeveer dertig boerderijen die bij Rhenen in het kader van de Wederopbouw werden gebouwd kregen alle een gevelsteen met de afbeelding van een herrijzende leeuw en het jaartal 1940. Voor de herbouw van de boerderijen werd een aantal
| |
| |
architecten aangewezen door de Cultuurtechnische Dienst, te weten H. van Hoogdalem en A.A. van Ommen uit Rhenen, G. de Geit uit Veenendaal, H.W. Wesselink uit Oosterbeek, Feenstra en Broekhuizen uit Arnhem, J. Jans uit Almelo en J.M. Stevens uit Haarlem (Deys, 1995, 58-59).
| |
Constructie en materiaal
De hoofdconstructie van een boerderij wordt gevormd door gevels en gebinten. Meestal zijn de gevels van baksteen en is de draagconstructie van het dak uitgevoerd in hout. De niet dragende onderdelen zoals scheidingsmuurtjes of tussenwanden bestaan eveneens uit baksteen en hout. Als dakbedekking zijn riet en pannen het meest toegepast.
Hoewel er geen voorbeelden zijn overgeleverd blijkt uit prenten en tekeningen dat er in de 18de eeuw nog boerderijen bestonden die volledig uit hout, riet en stro waren opgebouwd. Tot in de late 16de- en vroege 17de eeuw zal deze wijze van bouwen gebruikelijk zijn geweest op de Heuvelrug. Vanaf die tijd zien we echter een verandering optreden in met name het voorhuis van de boerderij. Dit gedeelte wordt niet meer uit hout maar baksteen opgetrokken, terwijl het bedrijfsgedeelte nog uit hout is opgebouwd. Stenen kelders met opkamers worden aangelegd en een bakstenen brandgevel scheidt de woning van de stal. Voorbeelden van een uit baksteen opgetrokken voorhuis met een houten achterhuis zijn niet meer aanwezig. Wel zijn er voorbeelden waarbij een faseverschil in de verstening van de gevels duidelijk aantoonbaar is. Dwarsweg 60 in Overberg is zo'n boerderij. Deze in opzet 17de-eeuwse boerderij heeft een bedrijfsgedeelte waarvan de zijgevels uit de 19de eeuw zullen dateren.
Bij boerderijen wordt de draagconstructie van het dak gevormd door houten gebintstellen. Deze bestaan uit een gebint met daarop een of meer jukken. Het gebint bepaalt in belangrijke mate de lengte en breedte van een boerderij. Zo is het aantal gebinten maatgevend voor de diepte van een boerderij en zorgt de gebintvorm voor de kenmerkende driebeukige opzet in de breedte.
Het meest voorkomende gebint op de Heuvelrug is het ankerbalkgebint. Dit type zal van oudsher zijn toegepast en was zo functioneel dat het tot in de twintigste eeuw werd gemaakt.
Een constructie van ankerbalkgebinten bestaat uit twee verticale gebintstijlen die via stijlzolen (veelal een horizontaal eiken houten plankje) rusten op gemetselde poeren. De gebintstijlen worden in de breedterichting met elkaar verbonden door middel van een horizontale ankerbalk die met een pen door de stijlen steekt.
Wiggen die door de pen zijn geslagen verankeren beide gebintstijlen. De hoek tussen ankerbalk en de gebintstijlen wordt verstijfd door een korbeel. De langsverbinding tussen de verschillende gebinten wordt gevormd door de gebintplaat die met een pen en gatverbinding op de gebintstijlen is gelegd. De hoek tussen gebintplaat en gebintstijlen wordt versterkt door een windschoor.
Al naar gelang de hoogte en breedte van de boerderij is op de ankerbalk een aantal jukken geplaatst. In de regel zijn dat dekbalkjukken. Een dekbalk wordt gedragen door
622 Schematische tekening van een gebint met de benaming van de onderdelen (tekening A. Reinstra, 1999).
| |
| |
twee schuin naar binnen geplaatste jukbenen. De verbinding wordt ook hier versterkt door een korbeel. De jukplaat is het onderdeel dat de jukken in de langsrichting met elkaar verbindt. Schoren zorgen voor het benodigde windverband. Het bovenste deel van de draagconstructie bestaat meestal uit een driehoekspant of een schaarspant. De benen van het schaarspant scharen om de nokbalk. Beide spantbenen zijn met elkaar verbonden door een of meerdere horizontale balken (haanhouten) die in veel gevallen halfhouts op de spantbenen gespijkerd zijn. Een enkele keer is het haanhout niet gekeept maar met een pen-gat verbinding in het spantbeen bevestigd.
Over de gebintplaten en de jukplaten zijn de sporen gelegd die vanaf de muurplaten op de zijgevel doorlopen tot aan de nok. Die sporen konden een aanzienlijke lengte bezitten. In sommige gevallen was dat lange rondhout niet aanwezig en bestond het dakvlak uit een serie sporen die van muurplaat tot gebintplaat liep en een andere rij die van de gebintplaat naar de nok ging. Een enkele keer is er geen sprake van een ankerbalkgebint maar van een dekbalkgebint. Boerenbuurt 32 te Leersum bijvoorbeeld heeft een dergelijke constructie die bestaat uit een horizontale dekbalk die op de gebintstijlen is opgelegd. Deze constructie komt op de Heuvelrug weinig voor en zal zeker niet voor de 19de eeuw zijn toegepast. De vermoedelijke reden voor de geringe toepassing zal liggen in het feit dat bij een dergelijke constructie relatief veel bruikbare zolderhoogte verloren ging.
Telmerken, merkjes die door de timmerman op elk constructieonderdeel werden aangebracht, kunnen een belangrijke aanwijzing vormen voor een datering. Voorbeelden ouder dan de 17de eeuw ontbreken op de Heuvelrug, zodat gesneden en gekraste merken niet zijn aangetroffen. Gehakte telmerken zijn aangebracht op de houtconstructies in de boerderijen op de Heuvelrug. De met gutsen en steekbeitels aangebrachte nummers komen in een aantal varianten voor. De oudste merken zijn die merken die bestaan uit korte rechthoekige streepjes en amandelvormige gaatjes. Streepjes in combinatie met amandelvormen zijn bijvoorbeeld aangetroffen in de hergebruikte constructie van de kap van de boerderij Rodenstein te Amerongen. Een andere 17de-eeuwse variant met alleen korte streepjes bevindt zich in de boerderij De Cruijvoort te Maarsbergen. In de gebinten in dit gebouw is geen onderscheid tussen links en rechts gemaakt maar heeft iedere stijl zijn eigen nummer.
Vanaf de 18de eeuw komen andere merken in zwang. Zo zijn er veel gebinten aangetroffen waarbij de ene zijde uit een korte- en de andere zijde uit een lange beitelsteek bestaat. Opmerkelijk is dat de latere merken veel groter en breder zijn gehakt dan de oudere voorgangers. Een enkele keer komt ook de combinatie voor van het gehakte streepje met aan de overzijde een maanvormig tekentje (boerderij Rynzigt aan de Opslag 2, Elst).
Van oorsprong liep het gebint door tot in het voorhuis. Kenmerkend voor de middenkamer in deze periode waren de gebintstijlen, het plafond met kinderbinten en de korbeels die de houtconstructie verstijfden. Een relatief gaaf voorbeeld van een dergelijke opbouw is aangetroffen in de boerderij Geertesteeg 16 te Rhenen (SHBO 723). De boerderij is in 1987-1988 afgebroken. Voor de afbraak is het gebouw opgemeten. Het voorhuis bestond hier uit een middenkamer met een dragend 17de-eeuws ankerbalkgebint met daarover kinderbinten. Op het ankerbalkgebint stond op zolder een hoog dekbalkjuk.
Kinderbinten en de pengaten van korbeels zijn eveneens aangetroffen in het voorhuis van de Boerendans, Boerenbuurt 32 te Leersum en Dubbelland aan de Buurtweg 5 te Doorn
Met de komst van de bakstenen gevels als dragende elementen verdwijnen de ankerbalkgebinten uit het voorhuis. Een fase verder in de ontwikkeling is het verwijderen van de samengestelde balklaag om deze te vervangen door een enkelvoudige balklaag. De balken liggen daarbij evenwijdig aan de voorgevel en worden ondersteund door kleine consoles. Een voorbeeld hiervan is de boerderij aan de Engweg 78 uit 1661 in Driebergen. Een variant zonder consoles maar met door de muur stekende balken staat bij buitenplaats Dennenburg. In deze boerderij uit 1729 wordt de gebintplaat ondersteund door een halfsteens muurtje in plaats van een gebintstijl. Het muurtje staat op de uiteinden van de enkelvoudige balklaag en vormt op zolder een hoge borstwering.
| |
| |
623 Koe op een laat 19de-eeuws tegeltableau in boerderij Rynzigt in Elst (foto RDMZ, 2000).
Naast de rechthoekige boerderijen zijn er op de Heuvelrug ook boerderijen in een T-vorm. In constructief opzicht is er een belangrijk verschil tussen de rechthoekige hallehuisboerderij en die met een dwars voorhuis. Het dwarse voorhuis heeft namelijk een zelfstandig dak, hoge dragende zijgevels en het is in principe eenbeukig van opzet. De enkelvoudige balklaag ligt hier haaks op de voorgevel. Bij een latere ontwikkeling gaat de stookplaats naar de kopgevels. Opmerkelijk is het feit dat ook in de verzelfstandigde voorhuizen de hoge borstwering blijft bestaan.
De kapconstructies in het voorhuis zijn simpel van opzet. Ze worden gevormd door enkele gebinten die voornamelijk bestaan uit een gezaagd, eikenhouten dekbalkjuk met hierop een rondhouten grenen schaarspant voorzien van een haanhout. De spanten ondersteunen een sporenkap die bestaat uit geschilde, rondhouten spoortjes.
Enigszins afwijkend is de kapconstructie op het voorhuis van de boerderij Rodenstein in Amerongen. Op het gebruikelijke dekbalkjuk staat hier een geschoorde eiken nokstijl met nokgording. Over de stijl en de schoren is een haanhout gekeept, de rest van de verbindingen is met pen en gat geconstrueerd. De verklaring voor deze afwijkende constructie moet gezocht worden in de ouderdom van de gebinten. Gezien de vorm, uitvoering en de telmerken zal het kaphout zijn hergebruikt en het is vermoedelijk van een 17de-eeuwse voorgangster afkomstig.
In tegenstelling tot het voorhuis, dat zich constructief en ruimtelijk ontwikkelde, behield het bedrijfsgedeelte lange tijd zijn traditionele karakter. Pas aan het eind van de 19de eeuw verandert er ook hier het een en ander. Zo worden de zijgevels hoger en moeten de ankerbalkgebinten worden vervangen of aangepast om dezelfde dakhelling te behouden.
Een aangepaste vorm is het gebint in het achterhuis van boerderij De Boerendans in Leersum. Hier lijkt het oude ankerbalkgebint te zijn vermaakt tot dekbalkgebint. De constructie is vermoedelijk ontstaan bij een verbouwing in de tweede helft van de 19de eeuw en was noodzakelijk omdat de oorspronkelijke stijl van het ankerbalkgebint te kort was.
Een ander uiterste was de bouw van een geheel nieuw schuurgedeelte, zoals bijvoorbeeld bij de boerderij Schevickhoven te Leersum. Hier werd in 1910 een nieuw bedrijfsgebouw gezet met grenen ankerbalkstijlen van ruim zes meter hoog. Vier jaar eerder werd door J.C. Wentink een nieuwe ‘hofstede’ ontworpen. Dit gebouw het Wildeland aan de Buurtweg 12 te Doorn, kenmerkt de nieuwe aanpak. De boerderij kreeg hoge zijgevels die doorlopen in het woongedeelte. Het hoge gebint werd een combinatievorm van een ankerbalk halverwege de stijlen en een afsluitende dekbalk over de stijlen. Typerend is het afnemen van de breedte van de middenbeuk, een gegeven dat ook is waar te nemen in de boerderij Gooijerdijk 43, een ontwerp uit 1922 van H.A. Meijerink. |
|