| |
| |
| |
Boerderijen
Tot 1986 was weliswaar in verschillende publikaties aandacht besteed aan de ontwikkeling van boerderijtypen in de Alblasserwaard, waarbij steeds de als markant geachte voorbeelden Zouwedijk 79 in Meerkerk en het Hooge Huys B 13-15 in Ottoland (Laag Blokland) model stonden, maar een systematische analyse had tot dan toe niet plaats gevonden.
In 1986 verscheen de publikatie over de boerderijen langs de Giessen van de hand van R. Brouns en F. Ruiter, waarin de ontwikkeling van de Alblasserwaardse boerderij getoetst werd aan de hand van een inventarisatie in de Giessenstreek. Deze streek kenmerkt zich door een grote diversiteit aan boerderijvormen. De samenstellers keken ook buiten dit gebied. Dit bracht hen tot de conclusie dat de ontwikkeling van de boerderijtypen elders in de Waard overeenkomt met die in de Giessenstreek (Brouns, 15).
Bij de bestudering van het onderwerp ‘boerderijen’ voor de Geïllustreerde Beschrijving van de Alblasserwaard is gebruik gemaakt van het werk dat beiden verricht hebben. De hier volgende analyse is gebaseerd op deze studie en op de resultaten van eigen inventarisatie en onderzoek in het overig deel van de Alblasserwaard. Hierbij werden ook de jongere boerderijen betrokken. Tenslotte werd gebruik gemaakt van opmetingen van de Stichting Historisch Boerderij Onderzoek (SHBO), die voornamelijk uit de jaren zestig dateren. Hoewel een aantal van de door SHBO opgemeten boerderijen inmiddels is afgebroken, zijn de opmetingen toch gebruikt als ondergrond voor de analyse. Bij iedere onderzochte boerderij is naar de oorspronkelijke constructie en indeling gezocht. Bij de schuren leverde dat doorgaans niet zoveel problemen op. Constructie en indeling zijn over het algemeen betrekkelijk weinig aan ingrijpende veranderingen onderhevig geweest. De meest ingrijpende
453 Het dorp Hoornaar. Gewassen pentekening 127×204 mm door C. Pronk (?) uit het midden van de 18de eeuw (coll. Brussel, Museum van Schone Kunsten, verz. De Grez, cat. 1913, nr. 2922).
| |
| |
verbouwingen lagen vooral in het weghalen van doorgaans zeer lage gebintstrijkbalken. Vooral als de schuur geheel voor bewoning werd ingericht heeft men dat gedaan.
Bij het woon- en werkgedeelte van de boerderijen was het niet altijd even gemakkelijk om de oorspronkelijke indeling te achterhalen. In de loop van de geschiedenis paste men de verschillende vertrekken in voorhuis en keukentravee aan aan het aantal gezinnen dat een boerderij bewoonde. ‘Ouderwetse’ zaken als grote tochtige schouwen werden afgetimmerd of afgebroken. Kamers waren opgesplitst of uitgebroken. Karnmolens waren afgebroken en kelders waren dichtgegooid of verkleind dan wel verplaatst. Waterzolders werden afgebroken en waterstallen werden uitgegraven. Door het plaatsen van een melktank in de jaren '80 werd in oude indeling van de schuren beïnvloed.
Bijgebouwen als wagenstallen, kleine veestallen, zand- en kolenhokken hebben meestal de moderniseringen niet overleefd.
De hiervolgende analyse geeft een grote lijn aan, waarlangs de ontwikkeling van de Alblasserwaardse boerderij plaats vond, geïllustreerd met voorbeelden die dit zo duidelijk mogelijk laten zien.
| |
Literatuur
Van der Aa, SHBO; Boerderijen in Zuid-Holland. Aquarellen van J. Verheul Dzn., Zutphen 1989; Brouns; Enqueste; Hekker, 1986; Tegenwoordige Staat; Hollestelle, J., De steenbakkerij in de Nederlanden tot omstreeks 1560; brickmaking in the Netherlands up to 1560, Assen 1961; Huijts, C.S.T.J., De ontwikkeling van de Middendelflandse boerderij, Maasland 1984; Informacie; Olst, E.L. van, Uilkema, een historisch boerderij-onderzoek. Boerderij-onderzoek in Nederland 1914-1934, 2 dln, Arnhem SHBO, 1991; Verhagen; Verrips, J., En boven de polder de hemel. Een antropologische studie van een Nederlands dorp 1850-1971, z.p., z.j. [1977]; Voskuil.
| |
Soort bedrijven
De vroegste betrouwbare gegevens die er over Alblasserwaardse agrarische bedrijvigheid bestaan, vallen te ontlenen aan de ‘Enqueste’ en de ‘Informacie’ uit respectievelijk 1494 en 1514, opgemaakt om het belastbaar vermogen van de dorpen en de steden vast te stellen. Het begin van de 16de eeuw blijkt voor de Alblasserwaard weinig rooskleurig te zijn geteisterd als het gebied wordt door oorlogen, die met plundering en brandschatting gepaard gaan.
Als inkomsten geven de bewoners de volgende bedrijvigheden op:
‘lantneringe ende bouwerije’ (akkerbouw), ‘vogelen ende visschen’, ‘metter koe’, ‘sayen van haver’, diverse malen met de aantekening ‘als heure landen drooch zijn’, alsmede ‘spitten, delven, graven en dijken’, soms ‘een weijnich kemp’ (hennep). In de ‘Informacie’ wordt vaker melding gemaakt van hennepteelt, dan in de ‘Enqueste’. In de 17de en 18de eeuw zou de hennepteelt de grootste bron van inkomsten worden. De landbouw is dan sterk teruggelopen, wegens de overstromingen, die na de tweede helft van de 16de eeuw regelmatig tot in de 19de eeuw in de Alblasserwaard voorkomen. De ‘Tegenwoordige Staat’ beschrijft in 1749 de Alblasserwaard als een gebied, dat ongemeen laag ligt en bestaat uit veel dor hooiland, bezaaid met kwalijk onkruid. Het land is niet geschikt als zaailand, maar wel als weiland en henneplanden (Tegenwoordige Staat, Holland IV, 385, 386).
Wanneer men de gegevens van de Enqueste, Informacie en de Tegenwoordige Staat vergelijkt ziet men een gestage groei van de huizen in de dorpen. Dit hangt samen met de opleving van de conjunctuur. In het midden van de 19de eeuw is de situatie, getuige Van der Aa, weinig veranderd. De omstandigheden verbeteren direct daarna tot ca 1900 (Verrips, 41, 42), waarna zij tot ca 1940 redelijk constant blijven (Verrips, 103). Verrips vermeldt overigens uitsluitend de situatie in Ottoland.
De hennepteelt heeft direct invloed gehad op het type boerderij: het feit dat
| |
| |
hennepakkers een intensieve bemesting nodig hadden om optimaal te kunnen opleveren, bracht de noodzaak met zich mee een grote veestapel te houden om in die mest te kunnen voorzien. Veel vee had veel hooi nodig. In de winter diende dat te worden opgeslagen, binnen in de schuur en hoog op de balken in verband met de wateroverlast. Dat is de reden van de hoge hooischuren aan de boerderijen. De melk werd verwerkt in karnmolens en pekelbakken en de produkten werden bewaard in kaaskamers en melkkelders. Dorsvloeren zullen er maar weinig geweest zijn: vrijwel nergens was graanbouw of een gemengde bedrijf in het lage land mogelijk.
| |
Verspreiding en situering van de boerderijen
Boerderijen komen voor door de hele Alblasserwaard. In de dorpen liggen zij tussen de rest van de bebouwing gestrooid. In de stadjes Ameide en Nieuwpoort komen zij in het algemeen aan de rand voor, op de grens van gesloten bebouwing naar een meer open gebied. Zij liggen bijna altijd haaks op de kavel in lange reeksen langs de rivieren de Lek, de Merwede en de Noord, langs stroompjes als de Noordeloos, de Giessen en de Alblas en langs de gegraven weteringen. Buiten deze reeksen is in feite niet of nauwelijks sprake van enige agrarische bebouwing, dan uit recente tijd. Langs de verbindingswegen tussen die bebouwingsstroken ligt geen boerderij van enige importantie. Alleen langs de noordzijde van de Giessen (Slingelandse weg te Giessenburg) en langs de Graafstroom (Bleskensgraaf, Heulenslag en Oud-Alblas, Noordzijde en Peperstraat) liggen diverse boerderijen met de voorgevel naar het water gericht en dientengevolge met hun schuurgedeelte
454 Evenwijdig met de weg gelegen dwarsdeelboerderij aan het Westeinde 37 te Oud-Alblas (foto RDMZ, 1991).
455 Aan de overkant van de boerderij gelegen kookhuis (foto RDMZ, 1991).
naar de weg. Daar waar weg en water dicht bijeen liggen wordt de plattegrond van de boerderij als het ware ‘ingeperkt’. Vandaar dat bij Heulenslag 1-2 te Bleskensgraaf omstreeks 1870 bij een uitbreiding van de boerderij een Uvormig complex ontstond: uitbreiding naar voren noch achteren was hier mogelijk. Bij de boerderijen Westeinde 37 in Oud Alblas en Abbekesdoel 37-38 te Bleskensgraaf om maar een enkel voorbeeld te noemen, speelt hetzelfde: zij liggen ingeklemd tussen weg en water. Om zoveel mogelijk te kunnen profiteren van het ter beschikking staande terrein zijn zij evenwijdig met de weg gebouwd. Plaats voor opstallen als een wagenschuur/bakhuis en een kleine veestal was er niet meer: die liggen dan ook in het geval van Westeinde 37 aan de overkant van de weg.
In Graafland onder Groot-Ammers is weer een andere oplossing gevonden: hier liggen de boerderijen wel haaks op de kavel, maar bij een aantal liggen de schuren niet in het verlengde van het voorhuis, maar zijn dwars aangebouwd. Situering van een boerderij in de kromming van de weg of de dijk, waardoor het moeilijk te bepalen is of zij er nu haaks of evenwijdig aan ligt, is gevonden op verschillende plaatsen (Giessenburg, Bovenkerkseweg 90: rondlopende
| |
| |
schuur, Meerkerk, Broekseweg 58-60, Noordeloos, Noordzijde 118-120, Goudriaan, Zuidzijde 103-104, Noordzijde 52, Oud Alblas).
Veel voorkomend is de woonheuvel, een verhoging van het erf ten opzichte van het maaiveld van soms wel twee meter, waarop een of meer boerderijen kunnen voorkomen. In verband met de watervloeden in het verleden, die tot 1820 vrijwel jaarlijks en in 1953 voor het laatst de Alblasserwaard teisterden, bestond er behoefte aan ‘schuilplaatsen’, voorzieningen tegen het water, waar de woonheuvel er een van was. Later zal op dit verschijnsel uitvoerig worden ingegaan.
Voor het uiterlijk en de indeling van de boerderij maakt de situering, of die haaks, scheluw dan wel evenwijdig op de verkaveling is, niets uit. Het uiterlijk en de indeling van de plattegrond van de Alblasserwaardse boerderij wordt eerder door het gebruik dan door de situering bepaald. Afwijkingen in ordening van woon-, werk- en bedrijfsgedeelte komen alleen voor in geval van een dijkboerderij, waarbij het uitbreiden naar achteren wordt bemoeilijkt door het sterk aflopende terrein.
De boerderijen langs de Lek aan de noordkant, de Zouwe aan de oostkant en de Merwede aan de zuidkant van de Alblasserwaard zijn in sommige gevallen tegen de dijk aangebouwd, zodat het voorhuis ten opzichte van de daarachter liggende ruimtes veel hoger ligt. Een kelder kan dan ook niet tegen de voorgevel aanliggen, maar is halverwege gesitueerd, tussen voorhuis en keuken in.
| |
Het erf
Het rechthoekige erf van een boerderij is veelal door sloten omgeven. Het erf is bereikbaar via een brede oprit, die bij de dwarsdeelboerderij altijd langs de deeldeuren leidt. Op het erf komen diverse opstallen voor als een extra veeschuur (direct achter de boerderij), een wagenschuur (aan de oprit), een zomerhuis (naast de boerderij), een boenhok aan het water, vaak gecombineerd met een kookhok, waarin de was en/of het veevoer gekookt werd en een zandhok. De plaats van de mesthoop is direct achter de
456 Geometrische boerentuin aan de Broekseweg 40 te Meerkerk (foto RDMZ, 1990).
| |
| |
mestluiken op het laagste punt van het erf, bij de sloot. Hooi- en schuurbergen zijn nooit zeer veel voorkomend geweest in de Alblasserwaard, aangezien het hooi binnen, óf op de grond maar meestal op de balken van het bedrijfsgedeelte werd opgeslagen. Toch geven de verschillende kadastrale minuuts uit de vorige eeuw wel hooibergen bij de boerderijen aan. De meeste zijn thans geamoveerd. Langs de rivieren en in het tegen De Vijfheerenlanden aanliggende gebied worden nog steeds hooibergen aangetroffen. Het grootste deel dateert echter uit de 20ste eeuw en heeft betonnen roeden.
Voor de boerderij is nogal eens een bloementuin, vrijwel steeds in combinatie met een groentetuintje, aanwezig. De tuin wordt van de weg en het erf afgesloten door of een ijzeren hek of een heg, hetzij van iepen, hetzij van liguster. Haagbeuk en meidoorn komen eveneens voor als heg, maar in veel mindere mate. De tuin zelf is via een houten of ijzeren hekje tussen heg en voorgevel toegankelijk. De bloementuin kan in de Alblasserwaard, evenals in de naastliggende Vijfheerenlanden gevat zijn in bedden, afgeperkt door palmheggetjes (Vijfheerenlanden 184-185). Het plantenbestand is betrekkelijk weinig gevarieerd in een dergelijke tuin. In de perken worden veelvuldig afrikaantjes, begonia's en knolbegonia's, geraniums en ook wel rozen aangetroffen. Bij de ouderwetse boerentuin steken de bloemkronen iets uit boven de rand van de heggetjes, die een hoogte van een 30 cm maar weinig te boven gaan. Hogere soorten als dahlia's, irissen en monnikskap zijn langs de kanten te vinden. Struiken van sering en hortensia ontbreken in een ouderwetse boerentuin eigenlijk nooit. De bloementuin is het dichtst bij het huis gelegen, de groentetuin met meestal een of twee fruitbomen ligt ervoor of ernaast en is door een pad of een palmheg van de bloementuin gescheiden. De vorm van de bloemperken met palmheggetjes is meestal geometrisch. De eenvoudigste siertuinen bestaan uit cirkels of vierkanten binnen een rechthoek die met bollen op de hoeken kan zijn afgebakend. Een minder stijve variant laten de tuintjes met ‘barokke’ en ‘rococo’-vormen zien. Bij een ‘barokke’ aanleg zijn de vormen van de perken op zich minder streng geometrisch. De tuin zelf kent wel een as en ligt binnen een rechthoekige afbakening. In het geval van een ‘rococo-aanleg’ heeft de tuin een indeling met slingerende heggen die de perken omzomen, waardoor er eerder sprake is van een eenheid, dan een optelsom van vormen.
Voor het huis staan leibomen. In Oud Alblas en langs de Kerkstraat in Alblasserdam zijn de stammen van de leibomen witgekalkt tegen het ongedierte. Dit werd (en in vele gevallen wordt) ieder jaar na de schoonmaak van de stallen gedaan.
De meeste inrijhekken van de erven zijn verdwenen, aangezien zij te smal bleken te zijn voor de brede melkauto's.
Aan het water voor of achter de boerderij tenslotte liggen houten of betonnen boenstoepjes.
Hierboven kwam al even de uitbreiding van een erf over de weg (Westeinde 37 Oud Alblas) ter sprake. Ook overtuinen, tuinen aan de andere kant van de weg komen tamelijk veel voor (Noordeloos, Overslingeland; Giessenburg langs de Peursumseweg).
Herinneringen aan de hennepcultuur, die tot het eind van de 19de eeuw het voornaamste middel van bestaan was in de Alblasserwaard, zijn bijna verdwenen: de eenvoudige braakhutten, ver achter de boerderij, zijn alle afgebroken. De smalle percelen achter de boerderijen en de knotwilgen langs de sloten herinneren als laatste hier nog aan.
| |
Maatregelen tegen het water
Wateroverlast was een steeds terugkerende bedreiging voor de gebouwen in de Alblasserwaard. Regelmatig heeft dit geleid tot zware overstromingen. Na het midden van de 19de eeuw nam het overstromingsgevaar af door betere bemaling en stabielere dijken. Voordien was men evenwel aangewezen op vluchtplaatsen om en in de boerderij. P. Verhagen stelde een boek samen,
| |
| |
verschenen in 1987, waarin hij de verschillende soorten tijdelijke en permanente schuilplaatsen tegen de vloed in de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden beschreven en geïllustreerd heeft. Van de talrijke vernuftige voorzieningen, die Verhagen heeft gesignaleerd zullen hierna de meest markante beschreven worden.
Opmerkelijk is de uitwendige aanpassing van het voorhuis van de boerderij aan aanstormende watervloeden of zelfs aan ijsgang. Aan de kant waar het water vandaan kwam bouwde men de gevel als het ware pijlervormig uit zodat de stroom gebroken kon worden. Diverse boerderijen hebben pijlervormige muren. Heel duidelijk is dit zichtbaar bij de zeer hoge boerderij Brandwijksedijk 47-48 te Brandwijk aan de westzijde. De ringen in het metselwerk van de linkerzijgevel dienden om steigerwerk of pakwerk vast te maken, als extra bescherming van het gebouw (Verhagen, 135). Graafdijk Oost 16 uit de 17de eeuw, Graafdijk West 3-4 (ca 1650), Graafdijk West 10-11 (18de eeuw) en Graafdijk West 29 (uit 1808?), alle te Molenaarsgraaf zijn van een schuin uitgebouwde linkerzijkant aan de oostzijde voorzien. De ringen in het metselwerk zijn op veel plaatsen nog te zien.
457 Boerderij het Hooge Huys te Ottoland met hoog in de voorgevel geplaatste vensters en deur (foto RDMZ, Delemarre, 1960).
In het inwendige trof men zowel in het woongedeelte als in het bedrijfsgedeelte beschermende maatregelen. In het woongedeelte kwam in eerste instantie de (uitgebouwde) opkamer in aanmerking als wijkplaats tegen het water. Door de aanwezigheid van een schouw en (in veel gevallen) bedsteden was deze in extreme omstandigheden toch goed bewoonbaar. Via de hoog in de gevel gelegen vloed- of waterdeur, die bij diverse opkamers nog steeds te vinden is, kon men tijdens watervloeden met een bootje de wijk nemen. Het verhogen van de vloer in de middenbeuk of in het hele voorhuis was een andere mogelijkheid om tijdens overstromingen droge voeten te houden. Bij heel wat boerderijen uit de 17de en 18de eeuw is deze verhoging terug te vinden, soms in bescheiden mate, niet meer dan vier stoeptreden hoog, maar soms bedraagt de verhoging meer dan twee meter. Waterkamers, zoals Verhagen ze noemt (Verhagen, 65 e.v.), zijn aan de buitenkant duidelijk herkenbaar door de hoge plaatsing van vensters en deur in de voorgevel. Als
| |
| |
AANZICHT VOORGEVEL MET VM VENSTERS
458 Molenaarsgraaf, Graafdijk West 3-4. Gevelaanzicht en doorsnede.
Schaal 1:300. Opmetingstekening door J.J. Jehee, 1989.
Het betreft een in oorsprong 17de-eeuwse boerderij met een hoger gelegen, onderkelderde middenkamer. De plaats van de oorspronkelijke gevelopeningen is aan de hand van de gekoppelde bogen traceerbaar.
voorbeelden zijn te vermelden: Brandwijksedijk 47-48 te Brandwijk en Peperstraat 48 te Oud-Alblas uit het midden van de 18de eeuw; Kerkstraat 75 te Alblasserdam, uit de 17de eeuw; Peursumseweg 95 te Giessenburg, ook oorspronkelijk 17de-eeuws. Bij de laatste boerderij is de verhoogde vloer in de middenbeuk later ingebracht (Brouns, 78, 79). De in Molenaarsgraaf gelegen boerderijen Graafdijk Oost 16, Graafdijk Oost 24, en Graafdijk West 3-4, alsmede in Noordeloos Noordzijde 3 uit 1891, Noordzijde 27 uit 1922 en Overslingeland 8 te Noordeloos, en 't Hooge Huys B 13-14-15 te Ottoland hebben alle een duidelijk aan de buitenkant zichtbare waterkamer. De waterkamer in de middenbeuk van Noordzijde 95 te Noordeloos ligt hoger dan de zijbeuken, doordat de boerderij op een heuvel gebouwd is. In een enkel geval zijn er op zolder voorzieningen als een schouw aangebracht (Graafdijk West 43 te Molenaarsgraaf).
Onder de waterkamer ligt in alle gevallen de kelder, die dan op maaiveldniveau is gesitueerd.
In het bedrijfsgedeelte bestonden twee mogelijkheden als wijkplaats voor het vee: die van de waterstal en van de waterzolder. Bij de waterstal werd een gedeelte van het bedrijfsgedeelte, meestal de zijbeuk, met aarde verhoogd. In een enkel geval werden zij- en middenbeuk verhoogd: in de zijbeuken stond het vee, de middenbeuk diende voor de hooitas (Van Olst, II, 546-547). Aan de buitenzijde is de aanwezigheid van een waterstal zichtbaar door de veel hogere plaatsing van de mestluiken in de gevel (Burggraaf 6 te Meerkerk, rechterzijgevel; Graafdijk West 3-4 te Molenaarsgraaf, linkerzijgevel). Via een oplopend aarden talud, in of buiten de stal, kon het vee op de hoge stallen komen. Bij Ottoland A 42 lag de vermoedelijk 17de-eeuwse waterstal direct achter de brandmuur (Van Olst, II, 482-483). Peperstraat 48 te Oud-Alblas heeft een in de 18de eeuw gemaakte onderkelderde waterstal tegen de scheidingswand tussen keuken en stal. In de 20ste eeuw zijn, door het wegblijven der overstromingen waardoor de voorziening overbodig werd, de meeste waterstallen afgegraven.
459 Zijgevel van Burggraaf 6 te Meerkerk waarvan de hooggeplaatste mestluiken duiden op de aanwezigheid van een waterstal (foto RDMZ, 1980).
Spectaculairder is de waterzolder op de balken van het bedrijfsgedeelte als wijkplaats voor het vee. Bijna iedere boerderij in de Alblasserwaard had een waterzolder. Vele zijn er nog aanwezig, maar weinige meer compleet. Het vee kon op twee manieren op de zolder komen: van buiten af via een loopplank of via een (tijdelijk) opgeworpen aarden talud en van binnen uit door middel van een beweegbare brug, die in de constructie van de zolder opgenomen was. Of de waterstal, dan wel -zolder al in de 17de eeuw voorkwam is niet eenvoudig vast te stellen. Er zijn geen voorbeelden uit die tijd bewaard gebleven. Voor een bewijs is men derhalve aangewezen op schriftelijke bronnen. In een verslag van een watersnood in 1709 is sprake van het bergen van vee ‘op stellingen’ (Verhagen, 23). Hoe die ‘stellingen’ eruit zagen, wordt niet beschreven. Verhagen veronderstelt dat het tijdelijke voorzieningen geweest moeten zijn (Verhagen, 102). In 19de-eeuwse stallen komen waterzolders in ieder geval regelmatig voor. Een opmerkelijk late waterzolder, vermoedelijk
| |
| |
460 Meerkerk, Burggraaf 6. Dwarsdoorsnede over de waterstal. Schaal 1:300. Getekend door J.J. Jehee in 1992 naar een opmeting van SHBO uit 1984.
461 Stal met waterzolder aan de Nieuwendijk 12-13 te Noordeloos (foto RDMZ, 1990).
462 Detail van de waterzolderconstructie (foto RDMZ, 1990).
uit 1920, is aanwezig bij Nieuwendijk 12-13 te Noordeloos. De beweegbare brug zit met bouten vast. Door deze los te draaien zakt de brug en kan het vee naar boven gedreven worden. De oudste plaatsing van een waterzolder lijkt tegen de brandmuur te zijn, boven de keukentravee over de breedte van de boerderij. Indien de waterzolder boven de keukentravee tegen de brandmuur was gesitueerd, was het onmogelijk om ook nog eens de grote schouw(boezem) aan die kant te hebben. Het gevolg was dat de schouw met bakoven hetzij geplaatst werd in de zijbeuk ofwel in het voorhuis was opgenomen. Aangezien de ruimte boven de keukentravee, in de breedte van de boerderij maar beperkt was, liggen de meeste waterzolders toch boven een van de zijbeuken. Mestluiken of -kleppen zijn dan in het plankier of in de buitengevels aangebracht.
| |
De boerderijtypen
De boerderijen in de Alblasserwaard horen vrijwel zonder uitzondering tot de familie van de driebeukige hallehuisgroep, zoals die in het grootste deel van ons land voorkomt. Voor de Alblasserwaard valt die groep op grond van de inrichting van de bedrijfsruimte te verdelen in een voerdeelvariant, een dwarsdeelvariant en een zijlangsdeelvariant. Hiervan komt de dwarsdeelvariant het meeste voor. De ontwikkeling van het voorhuis vóór en de werkruimtes direct achter de brandmuur loopt voor de verschillende types weinig uiteen. Vandaar dat dit onderdeel voor alle driebeukige varianten tegelijk wordt behandeld. De beschrijving van het bedrijfsgedeelte wordt daarna gescheiden in een voerdeel-, een dwarsdeel- en een zijlangsdeelvariant.
Naast de driebeukige boerderij komen in de Alblasserwaard tweebeukige boerderijen (en schuren) voor. Deze zijn onmiddellijk herkenbaar aan de asymmetrische bouwmassa: de ene zijgevel is een stuk hoger opgetrokken dan
| |
| |
de andere (Brandwijk, Gijbelandsedijk 16 en 17; Molenaarsgraaf, Graafdijk West 29; Noordeloos, Noordzijde 13). De tweebeukige boerderij is een 18de-eeuwse ontwikkeling.
Ook eenbeukige boerderijen zijn aanwezig in de Alblasserwaard. Dit zijn voornamelijk boerderijen die op of tegen de dijk gebouwd zijn. De verschillende vertrekken en bedrijfsruimten liggen dan naast elkaar.
| |
De driebeukige boerderij
Bij de driebeukige boerderijen bestaat de hoofdconstructie uit een aantal gebinten waarvan de stijlen het inwendige in de breedte in drie beuken verdelen. Er komen, zoals hierboven al werd aangeduid, verschillende typen en verschijningsvormen voor.
De verschillen in typen hebben te maken met de indeling van het bedrijfsgedeelte: voerdeel, dwarsdeel of zijlangsdeel. De verschillen in de verschijningsvormen manifesteren zich in de vorm van de plattegrond en/of in de bouwmassa's (rechthoekig, L-vormig of T-vormig). Begonnen wordt met de boerderij op rechthoekige plattegrond.
| |
Het voorhuis
Het woongedeelte van de boerderij ligt vóór de brandmuur en wordt dan ook ‘voorhuis’ genoemd wordt. Het volgt de driebeukige indeling in de breedte, zoals die bepaald wordt door de ankerbalkgebinten.
De middenkamer was aanvankelijk onverdeeld. Via een deur in de voorgevel is deze kamer direct toegankelijk. Tegen de brandmuur staat de schouw. In één
463 Molenaarsgraaf, Graafdijk Oost 6. Plattegrond van kelder en begane grond, doorsneden en voorgevel.
Schaal 1:300. Tekening van J.J. Jehee uit 1989 naar opmeting van architectenbureau R. Visser.
Weergegeven is de toestand van voor de restauratie en functieverandering in 1973. De 17de-eeuwse boerderij met uitgebouwde opkamer is in de 18de eeuw ingrijpend verbouwd tot een boerderij op rechthoekige plattegrond. De oorspronkelijke toestand is met een stippellijn aangeduid.
| |
| |
van de zijbeuken is een onderkelderde opkamer opgenomen. Daarachter ligt in de resterende ruimte tot de brandmuur een spoelruimte, die in de Alblasserwaard ‘de geut’ genoemd wordt. De andere zijbeuk was of geheel als kaaskamer in gebruik, of hij was opgesplitst in twee vertrekken, onderling door een houten wand gescheiden, die als berg- of slaapruimte dienden. Dit is de gebruikelijke indeling van het voorhuis als er achter de brandmuur een zogeheten keukentravee (ook wel middentravee genoemd) ligt met een schouw en bakoven. Het voorhuis werd na de winter schoon gemaakt en afgesloten voor dagelijks gebruik. De keukentravee deed dan tevens als woonkeuken dienst.
Het voorhuis kan tamelijk diep zijn en meerdere (tot drie) gebintvakken omvatten. In een vroege ontwikkelingsfase van de Alblasserwaardse boerderij kan de keuken bij het voorhuis opgenomen worden. Het gedeelte achter de brandmuur bevat dan geen keuken maar enkel de stal en eventueel een kleine spoelruimte. De grote schouw met bakoven komt in dat geval alleen in het voorhuis voor.
In de Alblasserwaard is de combinatie woongedeelte en keuken vóór de brandmuur niet gangbaar. Toch is het bij diverse, in oorsprong 17de-eeuwse, boerderijen nog te vinden. De boerderij A 42 te Ottoland uit de 17de eeuw heeft voor de brandmuur de grote schouw met bakoven gehad. Direct achter de brandmuur lag een waterstal in open verbinding met de rest van het bedrijfsgedeelte. De 18de-eeuwse boerderij Graafdijk Oost 6 te Molenaarsgraaf heeft voor de brandmuur in de middenkamer een schouw met bakoven. Binnendamseweg 94-96 in Giessenburg, in oorspronkelijk eveneens een 17de-eeuwse boerderij, heeft de schouw en bakoven voor de brandmuur (Brouns, 65, 69). Vóór de ingrijpende verbouwing in 1991 van de vroeg 17de-eeuwse boerderij Dorpsweg 55-57 te Hoogblokland, waarbij iedere authenticiteit geheel is verdwenen, zat alleen in het voorhuis een grote schouwboezem.
Achter de brandmuur waren geen roetsporen of bewijzen van de aanwezigheid van een schouw te vinden. Bij Oudkerkseweg 6-8 te Giessenburg is het voorhuis voorzien van een schouw met oven, hetgeen erop duidt, dat de keukenfunctie zich hier afspeelde (Brouns, 68 en 73). Bij deze boerderij bestaat wel een midden- of keukentravee als aparte eenheid, afgescheiden als zij is door een houten wand van de stal, maar deze is in gebruik geweest als spoelkamer. De pompbak staat ook hier opgesteld. Via de spoelkamer was een directe toegang door de brandmuur heen tot de kaaskamer in het voorhuis. De nogal ingewikkelde plattegrond van Bovenkerkseweg 88-90 te Giessenburg laat hetzelfde zien: vóór de brandmuur een (thans verdwenen) schouw en oven, direct na de brandmuur een spoelruimte (Brouns, 72). Bij Noordzijde 75 te Noordeloos, een boerderij uit het laatste kwart van de 19de eeuw ziet men nog steeds dit principe: de keuken en het woongedeelte liggen voor de brandmuur. De aan de dijkverzwaring ten offer gevallen boerderijen Bergstoep 39 en Nieuwe Veer 16 in Streefkerk hadden, getuige de opmetingen van SHBO, beide de keuken met bakoven en schouw voor de brandmuur. Een heel mooi voorbeeld was de inmiddels ook niet meer in de oude vorm bestaande, door SHBO opgemeten, boerderij Muisbroekseweg 61 te Giessenburg. Achter de brandmuur was alleen een spoelruimte en veestalling. De keuken met bakoven was met de middenkamer in het voorhuis gecombineerd.
Huyts constateert deze variant met de functies wonen en werken vóór de brandmuur ook bij de Midden-Delflandse boerderij (Huyts, II, 20). In dat gebied komt dat verschijnsel vooral bij 16de-eeuwse boerderijen voor. In de Alblasserwaard is er geen aanleiding om een vroegere datering dan 17de-eeuws voor dit type boerderij aan te houden.
Bij de oude types is in het voorhuis de middenbeuk, zoals gezegd, onverdeeld. Zij is direct via een deur in de voorgevel toegankelijk en heeft een grote schouw tegen de brandmuur. Later werd er omwille van de bruikbaarheid en wegens de tocht meestal een gang of trapportaal afgescheiden. Aangezien een grote schouw door de trek ook veel tocht te weeg bracht, is bij diverse boerderijen aan het eind van de 19de eeuw voor de schouw in de middenbeuk
| |
| |
464 Brandwijk, Gijbelandsedijk 119-120. Plattegrond, doorsneden en reconstructie voorgevel.
Schaal 1:300. Opmetingstekening door architectenbureau R. Visser, bewerkt door J.J. Jehee, 1989.
Opmerkelijk voorbeeld van een 17de-eeuwse L-vormige boerderij van een kenmerkend Alblasserwaards type. De zijlangsdeelschuur met kameelrug is een latere verbouwing.
een wandje geplaatst, waartegen een veel kleinere schouw of een kachel zijn plaats vond. In het drie vakken diepe voorhuis van de 17de-eeuwse boerderij Gijbelandsedijk 119-120 te Brandwijk stond de schouw aanvankelijk tegen de brandmuur. In de 19de eeuw is die naar voren verplaatst. Bij de gelegenheid werden in de verkleinde middenkamer bedsteden aangebracht. De middenkamer van de vroeg 17de-eeuwse boerderij aan de Graafdijk Oost 1 te Molenaarsgraaf is rond 1900 door een houten wand voor de schouw verkleind. De resterende ruimte erachter is als opslagplaats in gebruik. In andere gevallen werden er in die alcoofachtige ruimte slaapvertrekjes ingericht. In de boerderij Noordzijde 75 te Noordeloos is meteen bij de bouw omstreeks 1880 de (kleine) schouw al naar voren, weg van de brandmuur gezet. De resterende ruimte tussen schouw en brandmuur is opgevuld met een trap naar boven en kleine lichtloze (slaap)vertrekken of alcoven.
In de laatste decennia blijken, ingegeven door de wens tot modernisering van het woongedeelte, heel wat oude schouwen afgebroken te zijn. Geprofileerde boezembalken en rookkanalen op zolder zijn soms de enige aanwijzing dat zij er ooit geweest zijn.
De inrichting van de zijbeuken volgt tot ver in de 19de eeuw een tamelijk vast patroon: de ene zijbeuk was als kaaskamer dan wel als slaapvertrek in gebruik. Soms ziet men beide functies gecombineerd. Bij Nieuwe Veer 16 te Streefkerk zaten de bedsteden in de kaaskamer tegen de brandmuur (tekening SHBO, de boerderij is afgebroken). Bij de laat 19de-eeuwse boerderij Dorpsweg 8 te Hoornaar is het nog wel aanwezig. Veel boerderijen hebben in de kaaskamer de met plavuizen of grijze estrikken belegde vloer en de planken waarop de kazen werden uitgelegd. In de andere zijbeuk bevindt zich vrijwel altijd een kelder met opkamer, alsmede een daarachter gelegen spoelruimte die men hier ‘geut’ noemt en die door de brandmuur heen tot een keuken kon uitgroeien.
| |
| |
De meeste boerderijen zijn aan de voorkant onderkelderd. De ligging van de kelder varieert. Het is niet met stelligheid te onderbouwen dat de kelder altijd aan de oost- of de westkant moet liggen, hoewel er een voorkeur lijkt te bestaan voor de koele (noord)oost kant. Als een boerderij onderkelderd is, ligt de kelder bijna altijd onder een van de zijbeuken. Leek de kelder met evenwijdig aan de voorgevel liggend tongewelf bij Botersloot 5 te Noordeloos onder de middenbeuk een uitzondering te zijn (Brouns, 94; de boerderij werd in 1991 afgebroken), bij boerderijen met een verhoogde middenkamer in de binnenwaard en bij jongere boerderijen wordt dit vaker aangetroffen (Broekseweg 57 te Meerkerk uit de tweede helft van de 19de eeuw; Noordzijde 27, Noordeloos, 1922 gedateerd, mogelijk in oorsprong wat ouder; Heulenslag 1-2 te Bleskensgraaf, ca 1880; Noordzijde 3 in Noordeloos uit 1891; alle zijn onder de middenbeuk van de boerderij onderkelderd).
465 Onder de middenbeuk onderkelderde boerderij aan de Heulenslag 1-2 te Bleskensgraaf (foto RDMZ, 1990).
De plaats van de kelder is vaak, maar niet altijd tegen de voorgevel. Bij diverse boerderijen ligt de kelder tegen de brandmuur. Bij dijkboerderijen is dat, wegens het grote hoogteverschil begrijpelijk (Meerkerk, Zouwedijk 79 en 117). In het midden van de Alblasserwaard (Gijbelandsedijk 5, 10, 12, 17 te Brandwijk, Slingelandseweg 36 en 42 te Giessenburg, Dorpsweg 55-57 te Hoogblokland en A 71-73 te Ottoland om maar een paar voorbeelden te noemen) is het minder voor de hand liggend. Een onverdiepte kelder, achter de brandmuur in de middenbeuk vlak voor de stal heeft de boerderij Zuidzijde 85 te Goudriaan. Een vrijwel onverdiepte kelder, ook achter de brandmuur, maar hier gecombineerd met een waterstal is bij Peperstraat 48 in Oud-Alblas gevonden. Deze in oorsprong 17de-eeuwse boerderij heeft ook in het voorhuis een kelder. In de stal, ver achter de brandmuur ligt de kelder van Brandwijksedijk 53-54 uit 1875.
Bij de oudste boerderijen komt het voor dat de kelders vanuit de middenbeuk toegankelijk zijn (Graafdijk West 28 en Graafdijk Oost 6, beide te Molenaarsgraaf en A 33 in Ottoland). In de loop van de 18de eeuw verhuist de toegang naar de zijbeuk. De kelders zijn via een deur of opklapbaar luik bereikbaar. Geen van de kelders is van buitenaf toegankelijk (geweest). De buitendeur naar de kelder van het Hooge Huys in Ottoland is later aangebracht. De opkamer in de zijbeuk boven de kelder en onder het schuine dak zal bij de oudste rechthoekige boerderijen, wegens de lage zijmuren, weinig leefruimte geboden hebben en was daardoor als berging of slaapplaats in gebruik. Een van de oplossingen voor het bewoonbaar maken van de opkamer bestond uit het verhogen van de zijmuur waardoor een ruimtewinst in de hoogte
| |
| |
verkregen werd (Graafdijk West 10-11, Molenaarsgraaf). Gebruikelijker is een zijwaartse uitbouw en verhoging van de opkamer, waardoor de functie ervan gevarieerder kon worden. Zeker in het geval van de aanwezigheid van een schouw zal de opkamer dan tot dagverblijf gediend hebben, zoals bij A 33 te Ottoland, het voormalige Rechthuis, heel mooi te zien is (Hekker, 1986, 164). Hierop zal bij het type van de L-vormige boerderij nader worden ingegaan.
| |
| |
| |
467 Het rijk gedecoreerde voorhuis uit 1857 van het hof Souburg bij Alblasserdam (foto RDMZ, 1990).
| |
De midden- of keukentravee
Hiervoor is al het gegeven behandeld van de keuken, die zich in het woongedeelte vóór de brandmuur ontwikkelde. Gangbaarder blijkt de aanwezigheid van een (woon)keuken met betegelde schouw en bakoven áchter de brandmuur te zijn.
Het - doorgaans driebeukige - gedeelte achter de brandmuur van de boerderij was als stalling en opslagruimte in gebruik. Het eerste vak na de brandmuur diende geheel of gedeeltelijk voor het verrichten van huishoudelijk werk, was 's zomers als woonkeuken in gebruik en stond aanvankelijk in open verbinding met het bedrijfsgedeelte. In een enkel geval is daadwerkelijk de oorspronkelijk open keukentravee aangetroffen (Zuidzijde 100 te Goudriaan).
In het verdere verloop van de ontwikkeling werd deze travee van de rest van het bedrijfsgedeelte afgescheiden, in het begin door een houten schot, waarin een bedsteden- en kastenwand opgenomen kan zijn, later door een muur.
Heel mooi in dit opzicht is de bedstedenwand op de scheiding met de stal in de keukentravee bij Prinsegracht 26 te Ameide.
468 Boerderij met uitgebouwde kapellen boven keukentravee en deeldeur, A 33 te Ottoland (foto RDMZ, 1965).
| |
| |
469 Grote rechthoekige boerderij uit 1875 aan de Gijbelandsedijk 10 te Brandwijk met de deeldeuren over de volle hoogte van het muurwerk (foto RDMZ, 1991).
De plaats van de keuken neemt vrijwel steeds de middenbeuk en een van de zijbeuken in beslag. De andere zijbeuk was ofwel als spoelkeuken in gebruik (in plaats van de geut in het voorhuis), waar ook de karn(ton) of pomp kan staan. In veel boerderijen echter wordt niet de hele breedte van de middentravee door een woon- en werkkeuken ingenomen: de groepstal loopt in dat geval in één zijbeuk tot aan de brandmuur door.
De zolder boven de keukentravee is vrijwel altijd bij de stal opgenomen en dient hetzij als opslagruimte, hetzij als waterzolder.
Omwille van een betere lichtinval -vooral in oudere boerderijen met lage zijgevels was de middentravee donker- werd het lage venster vergroot, waartoe de zijgevel op die plaats iets verhoogd moest worden (Graafdijk West 28, Molenaarsgraaf). Het muurwerk ter plaatse kon tot een topgevel over de hele breedte van de middentravee worden opgetrokken, waarin naast een venster ook een deur voorkomt. Boerderijen met dergelijke kapelvormig uitgebouwde zijgevels aan de keukentravee komen voor door de hele Alblasserwaard, maar vooral bij oudere boerderijen (A 33 te Ottoland, 17de eeuw; Noordzijde 118-120, Noordeloos, uit 1614; Peperstraat 48, Oud-Alblas, 18de eeuw). Een andere mogelijkheid is, dat later aan een van de gevels de dakvoet over de lengte van woon- en werkgedeelte wordt opgelicht, zodat er hogere vensters in de zijgevel geplaatst kunnen worden. Aan de voorgevel is dat steeds goed te zien: hetzij door de aanwezigheid in het muurwerk van de oude vlechtingen, hetzij door het asymmetrische uiterlijk ervan. Bij de jongere Alblasserwaardse boerderij is het muurwerk van de zijgevels al zo hoog opgetrokken, dat voorzieningen van kapellen in de zijgevel niet meer nodig zijn.
| |
Het bedrijfsgedeelte van de voerdeelboerderij
Bij de voerdeelboerderij gebruikt men de brede middenbeuk van de bedrijfsruimte als deel waarop in voorkomende gevallen tevens (gedorst en) gekarnd wordt. In de smalle zijbeuken staat het grootvee met de koppen naar de deel opgesteld. Voor het vee lopen de voergoten, achter het vee liep de groep, thans vervangen door de mestgang. De mest wordt via deurtjes in de achtergevel of via luiken in de zijgevels naar buiten geschept. Bij de oudste varianten dient de deel als grondtas. Bij de 18de-eeuwse boerderij Burggraaf 6 te Meerkerk is die nog volledig aanwezig. Hoewel meestal enig hooi ‘op de balken’ boven zij- en middenbeuken kon worden opgetast, werd het grootste deel toch buiten in kap- of schuurbergen geborgen. Aan de buitenzijde valt de voerdeelboerderij te herkennen aan de grote deeldeuren midden in de
| |
| |
achtergevel. Aan weerskanten zijn bijna altijd lage mestdeuren en venstertjes aangebracht. Dit betrekkelijk eenvoudige type boerderij, dat zo kenmerkend is voor de Vijfheerenlanden, komt in de Alblasserwaard voornamelijk in het oostelijk randgebied (Meerkerk) en langs de Lek (Langerak, Streefkerk, Tienhoven) voor. Incidenteel is de voerdeelboerderij in de rest van de Alblasserwaard te vinden (Goudriaan, Zuidzijde 100, Noordeloos, Botersloot 13-14).
Het bedrijfsgedeelte met een voerdeel is ouder dan een dwarsdeel- of een zijlangsdeelschuur zo is bij het veldwerk gebleken. De meeste voerdelen werden in de loop van de 18de eeuw door dwarsdelen vervangen, waarbij de gebintconstructie of gehandhaafd bleef, maar ter plaatse van het rijgebint werd verhoogd, of in zijn geheel werd vervangen.
Bij de boerderij Lekdijk 14 te Tienhoven (tekening SHBO 1961) is het bedrijfsgedeelte drie vakken diep. De karnmolen stond opgesteld in het eerste vak na de keukentravee in de middenbeuk. Een zijbeuk is voor koestalling ingericht, de andere zijbeuk voor paarden en jongvee. De grote deeldeuren zitten in de achtergevel, die tevens van mestdeurtjes aan de uiteinden is voorzien.
471 Ameide, Prinsengracht 26. Plattegronden en doorsneden, toestand 1979. Schaal 1:300. Opmetingstekening op basis van verbouwingsplan door aannemersbedrijf Streefkerk BV uit 1979, door J.J. Jehee, 1989. In oorsprong 17de-eeuwse, rechthoekige middenlangsdeelboerderij, die enige malen werd verhoogd, maar desondanks een goed voorbeeld van haar type is.
Het bedrijfsgedeelte van Prinsegracht 26 in Ameide is drie vakken diep en heeft een ankerbalkconstructie waarvan de stijlen bestaan uit ronde eiken palen. De keukentravee is door een wand waarin bedsteden en kasten zijn opgenomen van het bedrijfsgedeelte afgescheiden.
Bij Zuidzijde 100 in Goudriaan is een vroege ontwikkelingsfase zichtbaar: de keukentravee en het bedrijfsgedeelte zijn ongedeeld en in het eerste vak na de brandmuur was in een van de zijbeuken de zomerkeuken ingericht. De gedeeltelijk betegelde schouw met bakoven getuigen daarvan.
Het bedrijfsgedeelte van Botersloot 13-14 te Noordeloos heeft zeer dikke zijmuren, hetgeen een bouwdatum in de 17de eeuw (de boerderij is in een gevelsteen 1610 gedateerd) niet onaannemelijk maakt. Het gebint lijkt van later datum te zijn, maar volgt de oude voerdeelindeling.
| |
| |
| |
Het bedrijfsgedeelte van de dwarsdeelboerderij
In verband met de bedrijfsvoering (weidebedrijf) geniet in de Alblasserwaard de dwarsdeelboerderij verreweg de voorkeur. Wanneer de dwarsdeelschuur voor het eerst voorkomt in de Alblasserwaard is niet helemaal duidelijk. Over het algemeen neemt men aan dat de nieuwe inrichting van de schuur samenhangt met het (gedeeltelijk) naar binnen brengen van de hooitas (Hekker, 1986, 170). De middenbeuk werd als grondtas ingericht en de inrit werd overdwars in de schuur gelegd. De hoge deeldeuren, die voordien midden in de achtergevel zaten, verschoven naar een van de zijgevels, waarmee de dwarsdeelboerderij ontstaan was. Nergens is overigens een complete 17de-eeuws dwarsdeelschuur meer aangetroffen in de Alblasserwaard. Van alle 17de-eeuwse boerderijen is het bedrijfsgedeelte in de 18de, maar vaker nog in de 19de eeuw vernieuwd. Een 18de-eeuwse bedrijfsgedeelte werd gevonden in het Hooge Huys in Ottoland. De constructie van voor- en achterhuis dateert uit de jaren rond 1730.
De tweebeukige boerderij Brandwijksedijk 47 heeft eveneens een midden 18de-eeuwse houtconstructie, evenals de stallen van Noordzijde 20 en Peperstraat 48, beide in Oud-Alblas.
In het inwendige van de dwarsdeelschuur bleef de veestalling in een van de zijbeuken gehandhaafd, in de andere zijbeuk moest zij wegens de inrit
472 Molenaarsgraaf, Graafdijk West 28. Plattegrond en doorsneden, toestand 1987. Schaal 1:300. Opmetingstekening door SHBO, P.Th.L. van Wijk. Bewerkt door J.J. Jehee, 1990.
Vroeg 18de-eeuwse L-vormige boerderij met een rond 1800 in deze vorm tot stand gekomen zijlangsdeelschuur. (Zie verder de tekst op p. 354 en 355).
| |
| |
473 L-vormige boerderij met ‘kameelrug’ aan de Graafdijk West 28 te Molenaarsgraaf (foto RDMZ, 1992).
vervallen. Een nieuwe plaats voor veestalling werd langs de achtergevel gevonden of in een smalle uitbouw achter de schuur (Graafdijk West 28, Molenaarsgraaf). Aan weerskanten van de dwarse inrit werden in de zijbeuk een karnmolen, paardenstalling en eventueel een wagenstalling ingericht. De plaats van de karnmolen was overigens niet vast: vaak stond deze in de middenbeuk, dicht tegen de scheidingswand met de keukentravee.
In verband met de steeds terugkerende watervloeden en de behoefte aan grotere opslagruimtes verlaat men het principe van de grondtas en gaat men tot de boventas over: het hooi wordt boven de standplaats van het vee en de deel opgetast. Het kwam op de balken aan beide zijden van het dwarse rijgebint. De balken boven het rijgebint liggen los, zodat zij uitgenomen kunnen worden als de hoog opgetaste wagens binnen gereden worden en het hooi ter weerszijden van het rijgebint op de balken wordt getast. In de Alblasserwaard wordt deze constructie ‘vangtil’ genoemd.
Door het verplaatsen van de hooideuren van de achtergevel naar de (in het begin lage) zijgevel bij de dwarsdeelboerderij moesten voorzieningen getroffen worden in de constructie: de ver boven de zijgevels uitstekende deeldeuren werden derhalve opgenomen onder een in het dakvlak van de schuur aanlopend steekkapje, dat ‘kapelhuis’ genoemd wordt. Wanneer in de loop der tijd bij de ontwikkeling van de Alblasserwaardse dwarsdeelboerderij de zijgevels steeds hoger opgetrokken worden, kan de kapel vervallen en is doorgaans het oplichten van de dakvoet boven de deeldeuren al voldoende. Aan het eind van deze ontwikkeling, of zo men wil, aan het begin van een nieuwe ontwikkeling, namelijk die van het type van de jongere Alblasserwaardse, grote rechthoekige boerderij, worden de deeldeuren volledig in de hoogte van de zijgevel opgenomen.
Voorzieningen om het vee tijdens overstromingen op zolder te stallen veranderen het uiterlijk en de constructie van de schuur ingrijpend. Teneinde een zo groot mogelijk opslagrendement te hebben wordt vanaf de 18de eeuw de kap achter de brandmuur omhoog gebracht. Wanneer de kap van het woongedeelte op de oude hoogte blijft, ontstaat een vloeiende overgang tussen de daklijnen van woon- en bedrijfsgedeelte die ‘kameelrug’ genoemd wordt.
| |
| |
Hoewel de ‘kameelrug’ als typerend Alblasserwaards (en Giethoorns) omschreven wordt in de literatuur, komt zij met name voor in de binnenwaard. Langs de rivieren wordt de kameelrug bijna niet aangetroffen. Een andere variant, die overigens ook kameelrug heet, is de verticale verspringing van de daken ter hoogte van de brandmuur.
Een andere vergroting, niet zozeer in de hoogte maar meer in het grondoppervlak wordt in uitbouwen gevonden: reeds in een vroeg stadium worden bedrijfsgedeelten met een dwarse uitbouw aan de achterzijde vergroot. Hierin werd de groepstal ondergebracht. De dwarse uitbouw aan het uiteinde van de schuur van Binnendamseweg 24 te Giessenburg komt reeds voor op de kadastrale minuut van 1822, evenals die van Binnendamseweg 94-96. Bij de in oorsprong midden 18de-eeuwse boerderij A 71-73 in Ottoland dateert de dwarse schuur uit ongeveer 1860. Het merendeel van de dwarse schuren in dit gebied is na de tweede helft van de 19de eeuw tot stand gekomen.
| |
Het bedrijfsgedeelte van de zijlangsdeelboerderij
De zijlangsdeel lijkt haar intrede aan het eind van de 18de eeuw in de Alblasserwaard te doen. Bij boerderijen aan het Achterland te Groot Ammers, de Gijbelandsedijk te Brandwijk en langs de Graafdijk in Molenaarsgraaf bevinden zich voorbeelden van schuren met zijlangsdelen. Geen daarvan is ouder dan laat 18de-eeuws. Dit type schuur is zoals bij de andere typen ook in drie beuken verdeeld. Daarbij is zij voorzien van een in de lengterichting gelegen deel in een van de zijbeuken. De deel is via deeldeuren in de achtergevel toegankelijk. De veestalling was tegen de rest van de achtergevel en de andere zijbeuk. De middenbeuk was gedeeltelijk bestemd voor veestalling, maar ook voor grondtas, opslag of huishoudelijke bezigheden. De zijlangsdelen nemen niet de volledige diepte van de zijbeuk in beslag. Bij Brandwijksedijk 41 te Brandwijk dateert de zijlangsdeelboerderij uit ca 1850. De zijlangsdeel is hier in een gedeelte van de schuur gelegen. Vee staat tegen de achtergevel en over de hele lengte van de andere zijbeuk. De resterende
474 Brandwijk, Brandwijksedijk 41. Plattegrond en doorsnede, toestand 1989.
Schaal 1:300. Opmetingstekening J.J. Jehee, 1989.
De boerderij is een goed voorbeeld van een midden 19de-eeuwse T-boerderij met zijlangsdeelschuur, waarin de oorspronkelijke functies nog duidelijk afleesbaar zijn. De siertuin voor het huis is gedeeltelijk gereconstrueerd.
| |
| |
ruimte in midden- en zijbeuk wordt ingenomen door opslagplaats voor landbouwprodukten, in dit geval bieten en een hooivak, waarin het hooi vanaf de zolder geworpen wordt. Een knechtenbedstede is naast het hooivak te vinden.
Gijbelandsedijk 119-120 in Brandwijk laat hetzelfde principe zien: de zijlangsdeel beslaat niet de volledige diepte van de schuur. De rest van de linkerzijbeuk wordt door een paardestal ingenomen. Een grondtas ligt in de middenbeuk en het vee staat langs de achtergevel en in de rechterzijbeuk. De zijlangsdeelschuur van Graafdijk West 3-4 te Molenaarsgraaf is wat vroeger dan de voorgaande voorbeelden. Zij kan uit het eind van de 18de eeuw dateren. In de zijbeuk waar zich niet de inrit bevond, was een ongeveer 1,50 m hoge waterstal, die thans is uitgegraven. De hooggeplaatste mestkleppen in de zijgevel getuigen nu nog van die fase.
Bij Graafdijk Oost 1 in Molenaarsgraaf is de zijlangsdeel in het midden van de 19de eeuw tot een dwarsdeel verbouwd. De sporen van de deeldeuren zijn in de achtergevel nog waarneembaar.
| |
De naar één zijde uitgebouwde of L-vormige boerderij
De boerderij met een aan het voorhuis naar links of rechts uitgebouwd gedeelte komt veel voor in de Alblasserwaard. In het uitgebouwde gedeelte zijn een kelder en opkamer ondergebracht.
Het verschijnsel van de uitbouw heet ingegeven te zijn door de behoefte aan een grotere kelder in verband met de opslag van zuivelprodukten. Bovendien wenste men extra woonruimte in de erboven liggende opkamer (Hekker, 1986, 164, 165). Vanaf de 16de eeuw komt dit type boerderij vooral voor in Midden-Delfland (Huijts, 20), van waaruit het zich naar het oosten heeft verspreid, getuige het gegeven, dat daar de L-vormige boerderij pas vanaf het begin van de 17de eeuw voorkomt.
475 Botersloot 13-14 te Noordeloos (foto RDMZ, 1990).
De L-vormige boerderij is óf in een keer gebouwd, of in twee fasen, waarbij het (onderkelderde) gedeelte meestal ‘gegroeid’ is uit de rest van de boerderij. De oudste voorbeelden in de Alblasserwaard dateren uit de vroege 17de eeuw (Botersloot 12-13 te Noordeloos uit 1610, Noordzijde 118-120 te Noordeloos uit 1614). Het type wordt tot na de helft van de 19de eeuw gebouwd (Nieuwendijk 12-13 te Noordeloos uit 1862; Dorpsweg 35 te Hoog Blokland uit de tweede helft van de 19de eeuw).
| |
| |
476 In oorsprong 17de-eeuwse L-vormige boerderij aan de Dorpsweg 125 te Hoornaar (foto RDMZ, 1965).
Naar haar uiterlijk is de L-vormige boerderij in dit gebied ruwweg in twee groepen te verdelen. Bij het ene type wordt de daknok van opkamer en voorhuis recht omgezet in die van het bedrijfsgedeelte. De daklijn van de
477 Gevelbeëindiging van de 17de-eeuwse boerderij A 47-48 te Ottoland (foto RDMZ, 1991).
rieten kap loopt horizontaal over opkamer en voorhuis en kan iets opgolven boven zoldervensters. De daklijn van het zijschild over woon- en bedrijfsgedeelte ligt laag, snijdt de voorgevel schuin af en wordt aan de zijkant onderbroken door een opgolving of een uitgebouwde kapel ter hoogte van de keukentravee en de dwarse deeldeuren (A 33 te Ottoland; Botersloot 13-14 te Noordeloos). Veel gangbaarder in de Alblasserwaard is een ander type L-vormige boerderij waar de daknok van het voorhuis eindigt tegen een tuitgevel Hoornaar, Dorpsweg 125) of een wolfeind (Ottoland, A 74-75). De nok van het opkamerdak loopt hierop aan. Soms is er een verschil in hoogte in de twee bouwlichamen te onderscheiden: het uitgebouwde gedeelte kan iets lager zijn. De zijgevel van de uitbouw eindigt tegen een tuitgevel of een puntgevel, die soms onderbroken is door schouderstukjes halverwege (A 48 te Ottoland). Trapgevels, zoals die in de Vijfheerenlanden bij dit type boerderij voorkomen, zijn in de Alblasserwaard niet aangetroffen. De meeste opkamers hebben een schouw, getuige de schoorsteen op de top van de eindgevel.
Diverse opkamers zijn van buiten af toegankelijk, hetgeen er mogelijk op wijst dat dit bouwlichaam een aparte functie bezat, los van de rest van het voorhuis. Langs de Giessen zijn er verschillende aangetroffen: Oudkerkseweg 6-8 met hoge stoep (vroeg 17de-eeuws?), Bovenkerkseweg 92 met hoge deur zonder stoep en Bovenkerkseweg 94-96 alle te Giessenburg. Verder bij Dorpsweg 55, Hoornaar uit oorspronkelijk de 17de eeuw met stoep, Graafdijk Oost 1 Molenaarsgraaf (dichtgezet), Dorpsweg 71 te Hoog Blokland en Noordzijde 118-120, Noordeloos (dichtgezet), Oosteinde 14-19, Oud Alblas, en A 74-75 in Ottoland. Of dergelijke opkamers als ‘heerschapskamer’ dienst hebben gedaan, wordt door verschillende schrijvers verondersteld (Hekker, 1986, 165, noot 11), maar is moeilijk bewijsbaar. Het rechthuis van Ottoland was in de opkamer van boerderij A 33 gevestigd. Een eigen toegang bezat deze echter niet. Constructief gezien vormt de opkamer wel een eenheid met de rest van het voorhuis.
De toegang van binnenaf tot de uitgebouwde opkamer is in de 17de-eeuwse boerderij vrijwel steeds via de middenbeuk en in combinatie met de keldertoegang. Uiteraard zijn er weer verschillende varianten mogelijk. De opkamer van de uit de 17de eeuw daterende boerderij Binnendamseweg 94-96 in
| |
| |
478 Molenaarsgraaf, Graafdijk Oost 1. Plattegrond van kelder en begane grond en doorsneden.
Schaal 1:300. Opmetingstekening door J.J. Jehee, 1989-1990.
In oorsprong vroeg 17de-eeuwse L-vormige boerderij, die door veranderingen en verbouwingen via een zijlangsdeeltype tot een Alblasserwaardse dwarsdeelboerderij is uitgegroeid.
Giessenburg is wel vanuit de middenbeuk, de kelder echter is uitsluitend vanuit de zijbeuk te bereiken. Ook bij Dorpsweg 125 te Hoornaar (vroeg 17de eeuw), Graafdijk Oost 1 te Molenaarsgraaf (idem) en Dorpsweg 71 te Hoog Blokland (midden 17de eeuw) is dit het geval. De opkamer uit 1653 van Gijbelandsedijk 119-120 was in oorsprong zowel vanuit de middenkamer als vanuit de zijbeuk toegankelijk. Het is een latere variant dat de opkamer alleen vanuit de zijbeuk wordt betreden.
| |
De kelderloze uitbouw
Het is lang niet altijd zo dat in het uitgebouwde gedeelte een kelder en opkamer zijn ondergebracht. De boerderij uit 1610 aan de Botersloot 13-14 te Noordeloos heeft geen kelder onder het uitgebouwde gedeelte. De in oorsprong 17de-eeuwse boerderij aan de Gijbelandsedijk 86 in Brandwijk is naar rechts uitgebouwd, maar is daar niet onderkelderd. De uitbouw is niet later tot stand gekomen, hetgeen misschien een verklaring voor het ontbreken van een kelder zou kunnen zijn. In het metselwerk van de uitbouw zijn namelijk korfbogen zichtbaar, die duiden op een 17de-eeuwse bouwdatum. Lekdijk 121-122 te Langerak is een naar links uitgebouwde voerdeelboerderij uit de 17de eeuw, die in 1828 een verbouwing heeft ondergaan, waarbij ondermeer de voorgevel werd veranderd. Naar het metselwerk van de linkerzijgevel te oordelen, dateert dit wel van het oorspronkelijke gebouw. Een kelder is hier echter nooit aanwezig geweest. Die zit achter het uitgebouwde gedeelte in de zijbeuk. De uitbouw heeft hier de functie van ouderhuis, aangezien er een eigen ingang is.
De boerderij A 71-73 te Ottoland dateert ook uit de 18de eeuw. Het gelijktijdig tot stand gekomen uitgebouwde gedeelte heeft geen kelder. Deze ligt wel aan
| |
| |
479 Boerderij met knechtenkamer links aan A 27 te Ottoland (foto RDMZ, 1965).
dezelfde kant, maar in het tweede vak van de boerderij, tegen de brandmuur. Tot ver in de 19de eeuw komt de kelderloze uitbouw voor. De L-vormige boerderij Nieuwendijk 12-13 in Noordeloos (1862) is onder het schuine dak onderkelderd. Dit is ook het geval bij Noordzijde 79-80 te Noordeloos. In later tijd wordt nogal eens een stuk aan een rechthoekige, reeds onderkelderde, boerderij gebouwd, waardoor een tweede kelder niet direct nodig is. Bij de midden 19de-eeuwse boerderij Ottoland, A 27 is in het begin van de 20ste eeuw een uitbouw voor de knecht met schouw, bedstede en kast gerealiseerd. Ditzelfde doet zich voor bij Zuidzijde 97-98 te Goudriaan: de aan de rechtse kant onderkelderde boerderij uit waarschijnlijk de 18de eeuw is in het begin van de 19de eeuw naar links uitgebouwd. De uitbouw heeft de functie van zomerhuis of ouderhuis met een eigen ingang. Zuidzijde 100 eveneens te Goudriaan is rechts onderkelderd en later naar links uitgebouwd. Bij de 17de-eeuwse boerderij Peursumseweg 95 te Giessenburg liggen de onderkelderde opkamer en de daarachter gesitueerde kaaskamer in de rechterzijbeuk onder het schuine dak; de uitbouw aan de linkerkant is uit de 19de eeuw (Brouns, 79). De uit de 18de eeuw daterende boerderij A 100-101-102 te Ottoland is aan de rechterkant van het hoofdblok onderkelderd. De uitbouw rechts is pas na het midden van de 19de eeuw tot stand gekomen. Op de kadastrale minuut van 1827 is hij nog niet getekend.
| |
Varianten in het uitgebouwde gedeelte
Over het algemeen is het onderkelderde opkamergedeelte ongeveer één vak diep, corresponderend met een gebintvak van het hoofdblok. Bij diverse, met name 18de-eeuwse, boerderijen is dit deel soms verder ontwikkeld en kan zelfs de keuken erin opgenomen zijn. Deze ontwikkeling hangt in veel gevallen samen met een opsplitsing van de boerderij voor dubbele bewoning. Verschillende opkamers kennen in de 18de eeuw een uitbreiding in de diepte met een tweede beuk.
Het aan de voorzijde hoog onderkelderde gedeelte van Gijbelandsedijk 77 in Brandwijk uit omstreeks 1700 heeft een gelijktijdig gebouwde, lagere tweede beuk. Hierin is het stookhok opgenomen.
De boerderij Noordzijde 8 in Noordeloos vertoont een variant hierop: naast de oorspronkelijke 17de-eeuwse onderkelderde opkamer is aan het eind van de 18de eeuw een tweede opkamer zonder kelder gebouwd. Achter beide opkamers is toen tevens een tweede beuk gerealiseerd, waarin de kaaskamer en de geut ingericht werden (Brouns, 87).
De uitgebouwde opkamer bij de 17de-eeuwse boerderij Binnendamseweg
| |
| |
94-96 in Giessenburg heeft een tweede beuk (Brouns, 65, 69) waarin de keuken (zonder schouw, die staat in de middenbeuk voor de brandmuur) een plaats vond.
Bij Bovenkerkseweg 86 in Giessenburg is dit eveneens het geval. Hier was de kaaskamer in de tweede beuk ondergebracht (Brouns, 77).
Ook Lekdijk 14 te Tienhoven uit het midden van de 17de eeuw heeft achter de onderkelderde opkamer een later aangebouwde, lage tweede beuk, waarin voorheen een zomerkeuken was ondergebracht.
De uit 1748 daterende naar links uitgebouwde boerderij aan het Oosteinde 22-23 te Oud Alblas was oorspronkelijk aan de rechterkant onderkelderd. In de tweede helft van de 19de eeuw werd de uitbouw met een tweede beuk uitgebreid, waarin een (begane grondse) kelder alsnog werd opgenomen. De door SHBO opgemeten boerderij Lekdijk 18 te Streefkerk laat een uitgebouwde gedeelte zien, die door de brandmuur heen schiet en waarin de keuken met schouw (vóór de brandmuur) en oven (ná de brandmuur) is opgenomen. De traditionele dispositie van schouw in de middenbeuk is hier vervallen.
Zeer vergelijkbaar is de 18de-eeuwse boerderij aan de Binnendamseweg 24 te Giessendam (Brouns, 60, 61). De geut achter de onderkelderde opkamer is daar uitgegroeid tot een uitgebouwde woonkeuken met schouw en bakoven, die enkele meters buiten de plattegrond uitsteekt en met een steekkap aanloopt op het dakvlak. De ‘keukentravee’ is bij deze boerderij echter ontwikkeld in het voorhuis in plaats van in het bedrijfsgedeelte achter de brandmuur. Ook hier staat geen schouw in de middenbeuk.
Overslingeland 8 te Noordeloos dateert uit het eind van de 17de eeuw. Het metselwerk van de zeer forse, naar rechts uitgebouwde gedeelte, dat voor en achter de brandmuur uitsteekt is later dan het hoofdblok en doet een bouwdatum in de tweede helft van de 19de eeuw vermoeden. Dit gedeelte is niet onderkelderd. De keuken met stookplaats en bakoven is vanuit de middenbeuk van het hoofdblok verschoven naar het tweede vak van de uitbouw, achter de brandmuur. Deze keuken is direct via een deur in de zijgevel toegankelijk. De boerderij is in de loop van de tijd vrij ingrijpend verbouwd, zodat de functies van de verschillende vertrekken niet meer te achterhalen zijn. Mogelijk diende het onverwarmde vertrek in het deel van de uitbouw voor de brandmuur als kaaskamer.
| |
De naar twee zijden uitgebouwde of T-vormige boerderij
Boerderijen waarvan het woongedeelte een zadeldak of een schilddak heeft en dat dwars voor het bedrijfsgedeelte staat noemt men ‘T-boerderijen’. De daknokken van de woning en het bedrijfsgedeelte staan haaks op elkaar. Zij komen in de hele Alblasserwaard voor, met een concentratie langs de Lek (Streefkerk), de Broekseweg in Meerkerk en de Bazeldijk. Toch zijn zij
480 T-boerderij met verdieping aan Abbekesdoel 2 te Bleskensgraaf (foto RDMZ, 1991).
481 Zuidzijde 90 te Goudriaan (foto RDMZ, 1990).
| |
| |
482 Ottoland, B 13-14-15, Het Hooge Huys te Laag Blokland.
Plattegrond en doorsneden.
Schaal 1:300. Opmetingstekening naar gegevens van architectenbureau Van Asbeck (1968) en J.J. Jehee, door J.J. Jehee, 1989. Zeer grote vroeg 18de-eeuwse boerderij met waterkamers en waterzolder voor het vee.
betrekkelijk gering in aantal, vergeleken met de rechthoekige en de L-vormige boerderijen.
Doorgaans zijn zij in een keer gebouwd. Bij sommige is het zichtbaar dat zij ontstaan zijn uit een voorgaande L-vormige boerderij. De 17de-eeuwse boerderij A 33 te Ottoland bijvoorbeeld is in het midden van de 19de eeuw aan de rechterkant verhoogd tot een T-boerderij. Veel oude T-boerderijen zijn niet aangetroffen. Bergstoep 14 in Streefkerk uit 1643 en Dorpsweg 74-75 te Hoogblokland uit de 17de eeuw lijken de vroegste voorbeelden te zijn. Bij de laatste is het zelfs niet zeker of die als T-boerderij is gebouwd. Pleisterwerk op de gevels verbergt de aanwezigheid van bouwsporen die hierover uitsluitsel kunnen geven.
Uit de eerste helft van de 18de eeuw dateert de opmerkelijke boerderij Het Hooge Huys in Ottoland (Laag Blokland). Hier ligt het zeer hoge dwarsgeplaatste voorhuis onder een schilddak. Langs de rivieren de Lek en de Merwede zijn diverse oudere T-boerderijen in het kader van de dijkverzwaring, of -verbreding in de laatste twintig jaar afgebroken. De meeste T-boerderijen kwamen tot stand in de (tweede helft van de) 19de eeuw. Mooi bewaard is de midden 19de-eeuwse boerderij aan de Brandwijksedijk 41 te Brandwijk, waarvan het voorhuis onder een zadeldak en de zijlangsdeelschuur onder een wolfdak is gelegen.
In het type zitten weinig varianten. Veel T-boerderijen met een verdieping zijn
| |
| |
483 Het Hooge Huys vóór de vroeg 18de-eeuwse verbouwing. Gewassen pentekening, 106 × 80 mm door H. Spilman naar A. de Haen?, 1733 (coll. RPK, inv. nr.: A 1790).
484 Het Hooge Huys, zoals dat in het begin van de 18de eeuw tot stand kwam (foto RDMZ, Delemarre, 1960).
er niet. Gebruikelijk is de opbouw van een begane grondverdieping waarboven een kapverdieping. Het dwarse voorhuis is vrijwel altijd met een zadeldak met rechte daklijn gedekt. Alleen langs de Lek zijn voorbeelden aangetroffen waar het woonhuis een puntgevel midden voor heeft. De wat rijkere gevel van de T-boerderij wordt door een geprofileerde houten gootlijst afgesloten. De gevelindeling van de 17de-eeuwse T-boerderij is niet symmetrisch: de deur zit niet in het midden van de gevel. Bij de 19de-eeuwse voorbeelden is dat over het algemeen wel het geval: een deur in het midden en een of twee vensters aan weerskanten.
Na het midden van de 19de eeuw wordt er steeds meer aandacht aan de gevelafwerking gegeven. Souburg bij Alblasserdam met zijn gepleisterde, eclectische gevel uit 1857 is wel het mooiste voorbeeld. De gevel van de vroeg 20ste-eeuwse boerderij aan de Zuidzijde 90 in Goudriaan is verlevendigd met stucwerk en lisenen. De rijk uitgewerkte dakkapel is getooid met arkelachtige zijstukken, pironnen en een uitkragende top.
| |
| |
Het woongedeelte ligt vrijwel altijd midden voor het bedrijfsgedeelte.
Afwijkingen van dit principe zijn doorgaans het gevolg van de situering van de boerderij op een kavel waar met de ruimte gewoekerd moest worden. Bij de 18de-eeuwse boerderij Slingelandseweg 24 te Giessenburg is er maar weinig ruimte tussen water en weg, waardoor gekozen is voor een oplossing waarbij de boerderij evenwijdig aan de weg ligt. De schuur en linkerzijgevel van het voorhuis liggen in één lijn, het rechtergedeelte van het voorhuis steekt ver uit buiten de plattegrond van het bedrijfsgedeelte.
Door de aanwezigheid van een middengang in vrijwel alle boerderijen, is de middenkamer met schouw komen te vervallen. De schouw verhuist aanvankelijk naar één van de zijkamers. Bij de latere boerderijen worden beide zijkamers verwarmd. Aan de buitenkant is dat zichtbaar aan twee schoorstenen op de daknok.
Het dwarse voorhuis werd vrijwel altijd uitsluitend voor bewoning gebruikt. De werkruimtes bevinden zich, evenals bij de andere typen boerderijen in de middentravee, achter de brandmuur. Zij zijn niet verschillend van hetgeen bij de rechthoekige boerderij hierboven werd opgemerkt.
| |
De tweebeukige boerderij
Werd bij de ontwikkeling van de driebeukige boerderij in de keukentravee en het bedrijfsgedeelte de behoefte aan betere lichttoetreding respectievelijk toegankelijkheid opgemerkt, die resulteerde in het plaatselijk verhogen van de zijgevel, de tweebeukige boerderij lijkt het antwoord te zijn op die behoefte. Bij de tweebeukige boerderij is de ene zijgevel namelijk aanmerkelijk hoger dan de andere door het ontbreken van een derde, lage zijbeuk. In de hoge zijgevel konden de gewenste hoge vensters en deeldeuren opgenomen worden zonder aanpassing van de boerderij met de tamelijk gecompliceerde constructie van kapelhuizen of opgelichte dakvoeten.
Vanaf de 18de eeuw komen boerderijen en schuren met een tweebeukige constructie voor. Zij worden tot in de 19de eeuw gebouwd. In een enkel geval is de combinatie van een tweebeukig voorhuis met een driebeukige schuur
485 Gijbelandsedijk 16 en 17 (foto RDMZ, 1991).
| |
| |
486 Brandwijk, Gijbelandsedijk 16 en 17. Plattegronden en doorsneden, toestand ca 1980.
Schaal 1:300. Opmetingstekeningen met gebruikmaking van gegevens van W. Kuyper, RDMZ (1973) en H.J. Boerema (1980), door J.J. Jehee, 1990.
Het complex van de beide 18de-eeuwse tweebeukige gebouwen waarvan nr. 16 oorspronkelijk als schuur en nr. 17 als boerderij is gebouwd, staan samen met de hoge kant tegenover elkaar op een woonheuvel en hebben de smalle oprit naar de erven gemeenschappelijk.
gevonden (Noordzijde 20 Oud Alblas, eerste kwart 18de eeuw; B 35-36 Ottoland, midden 19de eeuw). Andersom komt ook voor: een driebeukig voorhuis met een tweebeukige schuur (Noordzijde 118-120 te Noordeloos voorhuis uit 1614, schuur uit de 19de eeuw; Dorpsweg 126 in Hoornaar, voorhuis midden 19de eeuw en de tweebeukige schuur uit het einde van de 18de eeuw).
Twee naast elkaar liggende tweebeukige boerderijen op een verhoging vormen Gijbelandsedijk 16 en 17 te Brandwijk. Ze liggen met de hoge kant naar elkaar toegewend en hebben een betrekkelijk smal gemeenschappelijk pad. Beide zijn in de 18de eeuw gebouwd. Nr. 16 was in die tijd echter de schuur bij boerderij nr. 17. De verbouwing tot boerderij van nr. 16 zal in het midden van de 19de eeuw hebben plaats gevonden. Als voorbeeld werd de
| |
| |
487 Boerderij met tweebeukig voorhuis aan Noordzijde 20 te Oud-Alblas (foto RDMZ, 1991).
indeling van nr. 17 gehanteerd. Het inwendige van de beide boerderijen is namelijk gespiegeld van indeling: de grootste voorkamer onder het hoge gedeelte bevat de schouw tegen de brandmuur; in de zijbeuk is aan de voorkant een slaapkamer, daarachter ligt bij nr. 17 een onderkelderde opkamer die door de brandmuur heen schiet, bij nr. 16 is op die plaats een begane grondse ‘kelderkamer’ gerealiseerd. In beide gevallen is er een keukentravee achter de brandmuur opgenomen.
Het tweebeukig voorste gedeelte van de boerderij aan de Noordzijde 20 in Oud-Alblas heeft aan beide zijden van de brandmuur de schouw in het grootste vertrek. Een kleine kelder ligt tegen de brandmuur.
| |
De eenbeukige boerderij
Een eenbeukige constructie komt maar weinig voor bij boerderijen. Deze lijkt met name voor losse stallen te zijn gebruikt. Alleen waar de terreinomstandigheden het bouwen van (bredere) twee- en driebeukige gebouwen niet mogelijk maakten, werd de eenbeukige boerderij gebouwd. In de Alblasserwaard is dit eigenlijk alleen langs de dijken het geval. Zeer veel dijkboerderijen zijn inmiddels evenwel geamoveerd.
Een evenwijdig aan en gedeeltelijk op de dijk liggende boerderij, die breder is dan diep ligt in Papendrecht aan Bosch 50-52. Het rechtergedeelte bevat de woonvertrekken, die door een gang gescheiden zijn van het bedrijfsgedeelte links. De stal ligt langs de achtergevel en heeft daar ook de mestkleppen. Van het hoogteverschil is gebruik gemaakt door de kelder tegen de dijk te situeren, waardoor het verschil in vloerniveau tussen voor en achter min of meer wordt opgevangen.
488 Oud-Alblas, Noordzijde 17. Plattegrond en doorsnede, toestand 1989. Schaal 1:300. Opmetingstekening P. Matthyssen, 1989.
Een dergelijke eenbeukige houten schuur voor veestalling is een veel voorkomend element op de erven van de Alblasserwaardse boerderijen.
| |
| |
| |
De constructie
De draagconstructie van de boerderij, voerdeel, dan wel dwarsdeel, wordt gevormd door gebintstellen, bestaande uit een gebint waarop een of meerdere kapgebinten staan. De gebintstijlen verdelen de inwendige ruimte van de boerderij in de breedte doorgaans in drie beuken, waarvan de middelste globaal tweemaal zo breed is als de beide buitenste. Bij de constructie van eenen tweebeukige boerderijen ontbreken, zoals de naam al aanduidt, een of twee zijbeuken.
Eenbeukige constructies worden doorgaans voor losstaande schuren gereserveerd (schuren bij Noordzijde 16-17 en bij Peperstraat 48, beide te Oud-Alblas), of bij bepaalde typen dijkboerderijen, dan wel voor zeer eenvoudige gebouwen als daglonerswoningen.
Tweebeukige constructies komen zowel bij boerderijen als bij schuren voor. Van buitenaf worden dergelijke gebouwen gemarkeerd door een asymmetrische bouwmassa.
Voor de benamingen van de draagconstructies en hun onderdelen in de tekst en de tekeningen is gebruik gemaakt van de in 1973 door de Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek te Arnhem uitgegeven publicatie ‘De benaming van houtverbindingen en constructieve houten elementen bij oude boerderijen; een voorstel tot normalisering’ (zie tekeningen op p. 366-367). Het meest voorkomende gebint is het ankerbalkgebint (fig. 1, 6 en 9). Tot ver in de 20ste eeuw wordt het in de bedrijfsgedeelten toegepast. De constructie bestaat uit twee verticale stijlen, de gebintstijlen (fig. 1; 3), die onderling door een ankerbalk (fig. 6; 9) verbonden zijn. De ankerbalk is hiertoe dóór de stijlen heen getrokken met tot pennen versmalde uiteinden. Door deze pennen zijn wiggen geslagen, die de balk aan de stijlen verankeren, vrijwel altijd extra versterkt door toognagels. De hoek tussen stijl en ankerbalk wordt door een korbeel (fig. 1; 6) geschoord, die door middel van pen en gat met toognagels is bevestigd. De toepassing van een gebintstijlschoor (fig. 3; 4 en fig. 11; 4) in plaats van een korbeel is verscheidene malen gevonden in het woongedeelte van de boerderijen (Brandwijksedijk 41, Brandwijk, A 73 te Ottoland, Graafdijk West 43, Molenaarsgraaf).
Op de stijlen van het ankerbalkgebint rust in de langsrichting de gebintplaat of worm (fig. 1; 13), die de sporen (fig. 1; 35) ondersteunt, waarop rietlatten gespijkerd zijn. Die dragen de dakbedekking. De stijlen staan op gemetselde poeren met een breed grondvlak. De sporen zijn rond of rechthoekig. Rietlatten kunnen vervaardigd zijn uit gekloofd subfossiel hout, dat tevoorschijn is gekomen uit het veen. 18de- en 19de-eeuwse ankerbalkgebinten zijn forser en hoger dan hun 17de-eeuwse voorgangers. Het constructieprincipe blijft gelijk.
Vele variaties op het gewone ankerbalkgebint zijn in de 18de, maar met name in de 19de eeuw in de boerderijen toegepast. In één gebouw kunnen verschillende typen al voorkomen. Dit komt enerzijds doordat de bouwdatum van voor- en achtergedeelte nogal eens kan verschillen (heel veel schuren zijn jonger dan het woongedeelte) en anderzijds doordat er andere, zwaardere eisen aan het draagvermogen van de constructie wordt gesteld: de schuren zijn ingericht op het dragen van de zware hooivrachten en de meeste zijn bovendien gedeeltelijk voorzien van waterzolders.
Gebinten waarbij de hoogte van de ankerbalk varieert is een 18de-eeuws verschijnsel. Dit komt voort uit de verschillende eisen die aan de verschillende ruimten werden gesteld, Hierbij hebben de gebinten in de schuur een hoog geplaatste ankerbalk in verband met de ruimte die gevraagd werd voor de hooitas. Het gebint dat staat op de scheiding schuur en keukentravee heeft een lage ankerbalk die is voorzien van gebintstijlschoren. Hierop ligt het plafond van de keuken. In de brandmuur zit weer een hoog geplaatste ankerbalk. De ankerbalk van het gebint in het voorhuis is weer laag. Het mooist is dit verschijnsel te zien bij de boerderij Peperstraat 48 te Oud-Alblas. Ook bij Brandwijksedijk 47 te Brandwijk en Graafdijk West 43 te Molenaarsgraaf
| |
| |
489 Verschillende draagconstructies van drie-, twee- en eenbeukige boerderijen en schuren in de Alblasserwaard met de benamingen der onderdelen.
Schaal 1:250. Opmetingstekeningen door J.J. Jehee, 1989.
De figuren 1, 2 en 9 zijn gedeeltelijk reconstructies. Bij veel stallen is te zien, dat het vee hierin boven het niveau van het maaiveld was opgeteld.
komt de variabele hoogte van de ankerbalk voor (zie isometrische projecties). Een dubbel ankerbalkgebint (fig. 3), één gebint met twee ankerbalken (fig. 3; 9) (ook wel ‘étagegebint’ genoemd) zit in het woongedeelte van de boerderij Graafdijk West 43 te Molenaarsgraaf en de stal van Zuidzijde 100, Goudriaan, alle uit de 18de eeuw.
Men spreekt over een kreupel étagegebint (fig. 4, 10 en 11) als de bovenste horizontale balk aan de ene kant rust op of in een (verticale) stijl en aan de andere kant op een spantbeen (fig. 11; 27), dat op de onderste ankerbalk staat. Heel duidelijk is deze constructie te zien op de dwarsdoorsnede van de schuur van Gijbelandsedijk 119-120 (fig. 10; 27) en van de tweebeukige schuur bij Brandwijksedijk 47 (fig. 4; 27), beide te Brandwijk.
Naast het ankerbalkgebint komt een sterk hierop lijkend tussenbalkgebint (fig. 8) voor, een constructie waarbij de balk tussen de stijlen is ingelegd zonder daarbuiten uit te steken. Deze constructie werd toegepast om het wegrotten van de pennen te voorkomen. In de opkamer van de 17de-eeuwse boerderij Gijbelandsedijk 119-120 is dit gebint gevonden, alsmede in de opkamers van Ottoland A 33 en Graafdijk West 28 te Molenaarsgraaf. Een variant is te zien in de schuur van Brandwijksedijk 47 te Brandwijk (fig. 4). In de binnenstijl zit de gebruikelijke constructie: een pen door de balk, terwijl bij de buitenstijl de balk in de stijl ligt, met toognagels verankerd.
In het laatste kwart van de 19de eeuw wordt in plaats van het ankerbalkgebint in de schuren nogal eens een dekbalkgebint (fig. 5) toegepast. Bij dit type gebint
| |
| |
is de horizontale (dek)balk aan beide zijden niet ín maar óver de stijlen gelegd en daarmee met pen en gat verbonden (fig. 5; 10).
Enkele van de vroegste voorbeelden bevinden zich aan de Gijbelandsedijk 10 in Brandwijk, in de gevel gedateerd 1875 en in Ottoland, de boerderij A 18-19 uit 1878. Bij Dorpsweg 8 te Hoornaar uit 1894 loopt de balk over de stijlen heen.
Kenmerkend voor de Alblasserwaardse boerderij is vanaf de 18de eeuw de toepassing van een gebintstrijkbalk (fig. 5; 17). Dit is een betrekkelijk lage horizontale balk, die aan de zijkant tegen de stijlen van het gebint is bevestigd door middel van een spiebout. Deze balk diende voor het dragen van het hooi, dat in verband met de hoge waterstanden op de gebintstrijkbalken liggende zolder-, of tasliggers (fig. 5; 36) opgeslagen moest worden. Ter plaatse van de waterzolder zijn de dwarsbalken zwaarder van formaat. De gebintstrijkbalk werd óf bij de constructie van het gebint al aangebracht, óf later, waarbij de stijlen dan extra verdikt moesten worden. Gezien de lage plaatsing van deze balk, soms op 1,50 m hoogte, is hij bij de boerderijen, waarbij de hooitas op zolder vervallen is, verwijderd.
Bij oudere boerderijen wordt met de gebintstrijkbalk de zijbeukconstructie gevormd: onder de gebintstrijkbalken staan op de stijlvoetplaat de zijbeukgebintstijlen met korbelen. Heel mooi is dit te zien bij Ottoland het Hooge Huys in Ottoland (fig. 1).
Bij de zijlangsdeelboerderij ontbreekt de gebintstrijkbalk. Daar wordt de in de
| |
| |
490 Isometrische projectie van de hoofddraagconstructie van twee 18de-eeuwse boerderijen in de Alblasserwaard. Schematische weergave.
Schaal 1:300. Opgemeten en getekend door J.J. Jehee, 1989-1990.
Opmerkelijk is het verschil in hoogte van de ankerbalken bij de gebinten. Dat hangt samen met de ruimtes die zij overspannen.
lengte lopende onderslagbalk (fig. 10; 5) toegepast, in verband met de in de lengte lopende inrit.
In de schuren staat op het hoofdgebint een kapgebint, dat doorgaans is samengesteld uit een dekbalkjuk (fig. 3, 6 en 9), een schaarspant of een driehoekspant. Bij een schaarspant (fig. 5) kruisen de twee schuin geplaatste benen elkaar vlak onder de nok en dragen daar de nokgording (fig. 5; 34). Bij een driehoekspant (fig. 1, 2 en 8) ontmoeten de twee benen elkaar in de nok. De 17de-eeuwse en vroeg 18de-eeuwse voorhuizen en uitgebouwde kamers hebben veelal een sporenkap van bijzonder licht rondhout. Deze sporen staan op de muurplaat.
De oudste gebinten in de Alblasserwaardse boerderij zijn van eikehout en dateren uit de 17de en heel soms uit de 18de eeuw. Veel eiken gebinten in schuren zijn niet gevonden, aangezien de meeste integraal vernieuwd zijn in de 18de en 19de eeuw in grenehout. De 17de-eeuwse boerderij Lekdijk 14-15 in Tienhoven heeft in de schuur een eikehouten ankerbalkgebint, waar in een later stadium een grenen strijkbalk tegenaan gezet is. De boerderij aan de Zouwedijk 153, die in een kozijn 1726 is gedateerd, heeft een eiken ankerbalkgebint, evenals de 17de-eeuwse boerderij Dorpsweg 71 te Hoogblokland. Het in oorsprong l7de-eeuwse eikehouten gebint in de schuur van Lekdijk 96 te Langerak is verzaagd. In de schuur van de midden 18de-eeuwse boerderij aan de Noordzijde 20 te Oud-Alblas komt ook een eiken gebint voor. De boerderij aan de Peperstraat 48 te Oud-Alblas heeft in woongedeelte en schuur een eikehouten gebintconstructie van een 17de-eeuwse voorgangster. Het gebint
| |
| |
491 17de- en 18de-eeuwse zwanehalskorbelen in de boerderijen Graafdijk Oost 16 te Molenaarsgraaf, Peperstraat 48 te Oud-Alblas en Gijbelandsedijk 119-120 te Brandwijk. Schaal 1:20. Tekening J. Jehee, 1990.
in voor- en achterhuis van Prinsegracht 26 te Ameide is geheel van eiken. De gebinten in de woongedeelte zijn, indien zij in het zicht zijn, vrijwel altijd van een verflaag voorzien, zodat de houtsoort niet herkenbaar is.
Telmerken op de gebintconstructies werden regelmatig aangetroffen. Meestal bestonden zij uit rechte gehakte merken, die telden van een tot vier of vijf, al naar gelang het aantal gebinten. Naast gehakte merken kwamen halve maantjes en gaatjes voor. Het is niet zo dat ieder gebint altijd gemerkt was en zelfs niet aan beide kanten. Bij de grenehouten constructies is het vaak, door de verwering van het materiaal, moeilijk te zien.
Bij de oudere 17de- en 18de-eeuwse boerderijen kan de gebintconstructie in de brandmuur zijn opgenomen (Gijbelandsedijk 16 en 17 te Brandwijk) om er doorheen te lopen tot in het voorhuis, soms zelfs tot aan de voorgevel (Dorpsweg 55-57 te Hoogblokland). Het voorhuis kent daardoor eveneens een driedeling. De aard van de constructie verschilt wel wat van die van het bedrijfsgedeelte. Indien de gebintconstructie tot in het voorhuis (tot de voorgevel tot laat in de 18de eeuw) doorloopt, zijn de muurstijlen in het zicht en kan de korbeel, vooral in de 17de eeuw, fraai bewerkt zijn tot een zogenoemd zwanehalskorbeel. Gijbelandsedijk 119-120 heeft zelfs beslagwerk als versiering op de korbeel, een gegeven dat voorbehouden leek te zijn aan het rijkere woonhuis in de stad. Hoewel de zwanehalskorbeel doorgaans gereserveerd blijkt te zijn voor het voorhuis, is in de keukentravee van de boerderij A 33 te Ottoland deze constructie ook aangetroffen. In de 18de eeuw zijn de korbelen in het voorhuis recht (Graafdijk West 15-16 te Molenaarsgraaf, Noordzijde 60, Goudriaan). Pas in de 19de eeuw verdwijnt langzamerhand de gebintconstructie uit het voorhuis. Het eerst is dat het geval met de stijlen, dan volgen de gebintplaten en de fliering. Bij de boerderij Dorpsweg 8 te Hoornaar uit 1894 zijn het alleen de flieringen nog die tot in het voorhuis doorlopen. Een onafhankelijke ontwikkeling in de constructie van voor- en achterhuis komt al eerder voor bij T-boerderijen. De 18de-eeuwse boerderij 't Hooge Huys in Ottoland en de midden 19de-eeuwse hoeve Brandwijksedijk 41 te Brandwijk getuigen daarvan.
In de 17de eeuw wordt in de middenkamer van het voorhuis meestal een constructie met tussenbalken gevonden. De hoofdconstructie heeft dan korbeelstellen, de tussenbalkconstructie rust op kleine consoles (Graafdijk Oost 1 en Graafdijk West 3-4 te Molenaarsgraaf; A 33 te Ottoland, Peursumseweg 99 te Giessenburg (Brouns, 81) en Noordzijde 60 te Goudriaan) of zij zijn opgehangen aan de gebintplaten (Graafdijk Oost 1 te Molenaarsgraaf). Over het algemeen is het voorhuis in midden- en zijbeuken
| |
| |
van een enkelvoudige balklaag voorzien. Een samengestelde balklaag van moer- en kinderbalken is een uitzondering. Dorpsweg 125 te Hoornaar heeft die constructie.
De constructie van de uitgebouwde opkamer volgt een eigen ritme, los van de draagconstructie van de rest van boerderij, ook al is het uitgebouwde stuk tegelijk tot stand gekomen met het overige gedeelte. Nemen wij als voorbeeld de 17de-eeuwse L-vormige boerderijen aan de Dorpsweg 125 te Hoornaar en A 33 te Ottoland. De draagconstructie van het ‘hoofdblok’ loopt door tot aan de voorgevel en is in het voorhuis een tussenbalkgebint. Onder de gebintplaat is de scheidingsmuur tussen voorhuis en zijdelingse uitbouw gemetseld. De scheiding boven de gebintplaat is van hout. De houtconstructie van de opkamer, eveneens een tussenbalkgebint, staat loodrecht op die van de boerderij, maar staat daar geheel los van. Het enige dat boerderij en uitbouw gemeenschappelijk hebben is de uit gele baksteen opgetrokken voorgevel.
492 Korbeel in de opkamer van Gijbelandsedijk 119-120 (foto RDMZ, 1975).
493 Zwanehalskorbeel in de boerderij Graafdijk West 3-4 te Molenaarsgraaf (foto RDMZ, 1991).
Kelders worden afgedekt met (ribloze) kruisgewelven, tongewelven, plat of met troggewelven. De constructie met (ribloze) kruisgewelven en tongewelven is in 16de- en 17de-eeuwse boerderijen gevonden (Noordzijde 118-120 uit 1614; Gijbelandsedijk 119-120 te Brandwijk uit 1653; Binnendamseweg 94-96 te Giessenburg en Lekdijk 14-15 te Tienhoven, alle uit de 17de eeuw). Kelders met tongewelven en plat afgedekte kelders worden in de 17de en 18de eeuw aangetroffen (twee 17de-eeuwse boerderijen: A 33 te Ottoland, drie tongewelven naast elkaar en Graafdijk Oost 1 te Molenaarsgraaf, tongewelf evenwijdig aan de voorgevel, alsmede de 18de-eeuwse boerderij Graafdijk Oost 6 te Molenaarsgraaf). Plat afgedekte kelders komen tot ver in de 19de eeuw voor (Dorpsweg 125 te Hoornaar, 17de eeuw; Noordzijde 95 te Noordeloos, 1706). Vanaf het midden van de 18de eeuw komen de troggewelven in zwang, aanvankelijk met houten balkjes (Graafdijk West 28 en 43 te Molenaarsgraaf uit het midden van de 18de eeuw). Later worden de gewelfjes op ijzeren balken gemetseld (Hoornaar, Dorpsweg 8; Brandwijksedijk 28 te Brandwijk uit 1884).
| |
| |
| |
Hergebruik van constructieve onderdelen
Vooral in de schuren, waar de noodzaak voor gelijke afmetingen van balken niet aanwezig is, is sprake van de toepassing in de houtconstructies van hergebruikt materiaal zoals molenroeden of scheepsmasten. Opmerkelijk is het hergebruik van houten constructie-onderdelen in de boerderij aan de Peperstraat 48 te Oud-Alblas. Deze boerderij is gebouwd in de eerste helft van de 18de eeuw. Daarbij maakte men gebruik van 17de-eeuwse eikehouten constructieve onderdelen, die afkomstig waren van een iets kortere en lagere voorgangster. Zo zijn bijvoorbeeld de beide eiken stijlen die in het voorhuis stonden omgedraaid en hoger geplaatst. Door de plaats van de toognagelgaten en sleuven van windschoren op beide stijlen op te meten, kon dit gegeven en daarmee de vorm van de 17de-eeuwse boerderij gereconstrueerd worden. In de tekening is de reconstructie gestippeld aangegeven. De oorspronkelijke zwanehalskorbelen vonden wederom hun plaats, maar passen slecht. In de stal is het zesde gebint van grenehout, terwijl de overige van eiken zijn. Het zesde gebint lijkt het enige nieuwe constructieve element te zijn dat bij de herbouw in de 18de eeuw is toegepast. Om de gewenste hoogte voor de boerderij te krijgen, plaatste men de kennelijk te korte stijlen op zeer hoge gemetselde poeren of zette er stukken onder.
| |
| |
| |
Bouwmaterialen
Noch de ‘Enqueste’ uit 1494, noch de ‘Informacie’ uit 1514 geven informatie over het materiaal waaruit huizen en boerderijen in de Alblasserwaardse dorpen zijn opgetrokken. Naar door Voskuil wordt aangenomen, zijn de wanden van het merendeel van de boerderijen in dit gebied in het begin van de 16de eeuw nog van hout en vlechtwerk (Voskuil, 32). Na de tweede helft van de eeuw is, samenhangend met oorlogshandelingen in het begin van de 16de eeuw waarbij nogal wat huizen afgebrand zijn (Informacie, 508) en een snelle stijging van de welvaart na het midden van de 16de eeuw, in een groot deel van Zuid-Holland het vlechtwerk door (rode) baksteen vervangen (Voskuil, 34). Hoewel hij in zijn bewijsvoering geen voorbeelden uit de Alblasserwaard aanhaalt, komt deze stelling overeen met de vroegste baksteen die aan boerderijen is aangetroffen. De verstening geldt in de Alblasserwaard tot ver in de 19de eeuw alleen voor het voorhuis. Het bedrijfsgedeelte was steeds, en is in de meeste gevallen nog altijd, overwegend van hout. De oudste boerderijen zijn opgetrokken uit geel-rode baksteen van een tamelijk groot formaat, die werd gebakken in steenovens langs de rivieren. De ovens maakten gebruik van op de uiterwaarden afgezette klei (Hollestelle, 119). De oudste boerderijen in dit gebied, daterend uit eind 16de, begin 17de eeuw. De voorgevel van Dorpsweg 55-57 te Hoogblokland, laat 16de, of vroeg 17de eeuw, laat een baksteenformaat zien van 24,3 × 12,2 × 5,1 cm; 10 lagen = 66 cm. De baksteen is in dit geval secundair verwerkt. Vanaf de late 16de eeuw doet de meer geel gekleurde steen in Zuid-Holland zijn intrede, die werd samengesteld uit slib dat uit de rivieren werd gebaggerd. Vooral de Hollandse IJssel bleek bij uitstek geschikt voor de nieuwe methode te zijn. Het formaat van de gele steen was veel kleiner dan de tot dan toe gebruikte rode steen en de kwaliteit was beduidend beter (Hollestelle, 122). De rode baksteen werd nu voor
versiering aan strekken en bogen gereserveerd. Betrekkelijk vaak, maar lang niet altijd worden klezoren in het eind van de koppenlagen toegepast. De toepassing op grote schaal van de nieuwe steen in de Alblasserwaard heeft vanaf de 17de eeuw plaats gevonden. De lagenmaat varieert van 47 tot 50 cm. In de 18de eeuw wordt de baksteen steeds kleiner en strakker gemetseld met een lagenmaat die zelden boven de 45 cm uitkomt. De gele steen blijft toegepast. Klezoren verdwijnen halverwege de 18de eeuw uit de koppenlagen. Er wordt een verschil gemaakt tussen de voor- en zijgevel: aan de voorgevel wordt de mooiste steen toegepast. Verschil in bouwmateriaal aan verschillende gevels betekent dus niet altijd een verschil in bouwperiode.
In de loop van de 19de eeuw wordt de steen helderder geel van kleur tot bruingeel en het formaat wordt weer groter. Ook wordt na het midden van deze eeuw rode baksteen in het grote waalformaat steeds vaker aangetroffen (formaat: 21,8 × 10,7 × 5,2 cm), hoewel de voorkeur voor gele steen blijft bestaan.
Het blijkt in de praktijk toch niet goed mogelijk een boerderij uitsluitend te dateren op grond van het toegepaste baksteenformaat mede omdat de baksteen nog wel eens opnieuw toegepast blijkt te zijn. Als grove richtlijn kan men hanteren, dat in de 17de eeuw de lagenmaat van de gele baksteen 47 tot 50 cm bedraagt en in de 18de eeuw wat kleiner, namelijk 44 tot 46 cm. De buitenwanden van die gedeelten van de boerderij die als keuken en spoelruimte in gebruik waren, werden eerder ‘versteend’ dan de wanden van de schuur. Houten bedrijfsgedeelten (op stenen voet) komen, zoals gezegd, bijzonder veel voor. Hoewel een zekere verstening hiervan waarneembaar is - soms zijn de wanden voor het onderste gedeelte van steen - is hout het meest toegepaste bouwmateriaal, ofwel gepotdekseld dan wel gerabat. Naar de overwegingen om de bedrijfsgedeelten in hout uit te voeren in tegenstelling tot het voorhuis, kan uitsluitend gegist worden. Het is niet ondenkbaar dat het te maken heeft met de vele overstromingen, die aanzienlijke schade aanrichtten. Een houten wand is sneller en goedkoper gerepareerd dan een stenen muur. De dakbedekking is overwegend van riet, afkomstig van de buitendijkse grienden in de waard. De nokken zijn met gebakken rietvorsten afgedekt.
| |
| |
Alleen laat 19de-eeuwse en 20ste-eeuwse boerderijen hebben een pannen dak. Als bij oudere boerderijen een pannen dak is aangebracht, is dat doorgaans na een brand of bijvoorbeeld ten gevolge van stormschade geweest. Als isolatie werd wel riet onder de pannen aangebracht. Men spreekt dan over ‘gelaterd’. Veel variatie in de dakpannen is niet aanwezig. Oud-Hollandse pannen en kruispannen komen het meeste voor. Alleen bij de opmerkelijk rijke boerderij ‘Souburg’ uit 1857 ten oosten van Alblasserdam zijn Oegstgeester pannen met beverstaarten toegepast.
| |
Exterieur
De oudste boerderijen in dit gebied dagtekenen voor wat het exterieur betreft uit de 17de eeuw. Zij hebben een flauwe dakhelling en tamelijk lage zijgevels. De voorgevels kunnen op bescheiden wijze decoratief behandeld zijn. Zo ziet men in die tijd accolade- of ronde bogen boven vensters en deuren in de voorgevel. Klezoren zijn toegepast in de koppenlagen op de hoeken van het metselwerk en naast de oude deuren en vensters. Lelievormige of gekrulde ankers verankeren de inwendige houtconstructie. De schuin tegenover elkaar aan de Graafstroom gelegen boerderijen, Gijbelandsedijk 119-120 (Brandwijk) en Graafdijk Oost 1 (Molenaarsgraaf) dateren beide uit het midden van de 17de eeuw. Bij Graafdijk Oost zitten accoladebogen boven vensters en deur en bij de boerderij aan de Gijbelandsedijk 119-120 korfbogen met siermetselwerk in de boogvullingen. Vrijwel identiek gevulde korfbogen zitten boven de (19de-eeuwse) vensters en vloeddeur bij de boerderij Graafdijk West 3-4 in Molenaarsgraaf. Zeer opmerkelijk bij deze boerderij is de versiering aan beide zijden van de voordeur: vier boven elkaar geplaatste en in elkaar overlopende cirkels, afgedekt met een boog. Deze versiering is overigens in de 18de eeuw aangebracht toen de houten onderpui plaats maakte voor de huidige kozijnen.
495 Accoladeboog in het metselwerk van de voorgevel van Graafdijk Oost 1 te Molenaarsgraaf (foto RDMZ, 1968).
De accoladebogen in het metselwerk van de voorgevel van de boerderij Noordzijde 118-120 te Noordeloos dateren van 1614. Dit jaartal is met ankers in de gevel aangegeven en er bestaat geen aanleiding om aan de juistheid daarvan te twijfelen. In Meerkerk staat aan de Zouwedijk 79 een 17de-eeuwse boerderij waarvan de (gerestaureerde) voorgevel boven de puibalk gekoppelde bogen vertoont. Op het deurkalf staat 1646 geschilderd. De bogen zijn nog al eens verlevendigd met ‘natuursteenblokken’ die erop geschilderd zijn. Opmerkelijk is de versiering van het metselwerk van de twee 17de-eeuwse boerderijen Lekdijk 14-15 te Tienhoven en Zouwedijk 79 in Meerkerk: V-vormige metseltekens, die ‘heksetangen’ genoemd worden, zijn daar in de gevel aangebracht in een afwijkende kleur baksteen.
Specifiek 17de-eeuws zijn de vaak fraai gemetselde kelderlichten die eindigen met een ronde boog en beveiligd zijn met gedraaide smeedijzeren spijlen. In een enkel geval bleven de originele 17de-eeuwse kruiskozijnen, bolkozijnen
| |
| |
496 Detail van voorgevel Graafdijk West 3-4 te Molenaarsgraaf (foto RDMZ, 1991).
497 Molenaarsgraaf, Graafdijk West 3-4. Detail voorgevel.
Schaal 1:10. Opmetingstekening J.J. Jehee, 1989.
De pleisterdecoratie is in een iets verdiept veld aangebracht bij een 18de-eeuwse wijziging van de voorgevel. De donkere gedeelten zijn rood gesausd. Een dergelijke geveldecoratie is in de Alblasserwaard enig in zijn soort.
(half kruiskozijn in de breedte) en kloosterkozijnen (half kruiskozijn in de hoogte) bewaard met hun fijn geprofileerde bovendorpels. Deuren uit de 17de eeuw zijn in veel mindere mate over gebleven. Hier en daar vindt men ze nog met fraai beslag en ijzeren sloten (Kerkstraat 175 te Alblasserdam).
In de 18de eeuw wordt de gevelafwerking gladder en vrijwel ongedecoreerd, behoudens de rollagen of strekken boven de vensters en vlechtingen langs de dakrand. De zijmuren worden wat hoger opgetrokken en de vensters krijgen een kleine roedeverdeling met een wisseldorpel halverwege. Van jaartalstenen, die een eeuw later overigens frequenter voorkomen, wordt veel werk gemaakt. Aan de boerderij Noordzijde 95 te Noordeloos is het jaartal 1706 omgeven door de initialen en het huismerk van de bouwers, met in het midden een achtpuntige ster.
Tot het midden van de 19de eeuw blijft de uitwendige afwerking zeer eenvoudig. De glasruiten in de vensters worden groter, tot een verdeling met zes ruiten. Vanaf het eerste kwart van de 19de eeuw is die indeling zeer veel toegepast. Bij de grote rechthoekige boerderij, die in die tijd verre de voorkeur geniet boven de T- of L-vormige boerderij, komen vanaf 1850 aarzelend rijkere decoraties voor. Het begint met een simpele sluitsteenversiering in stuc boven de vensters en met versierde velden in de vorm van ruiten of rechthoeken met afgeschuinde hoekjes op de plinten. Rozetankers vervangen de tot dan toe gangbare staafankers. De stucversieringen boven de vensters groeien uit tot blokken met diamantkop- of bloemversiering die door een lijstje worden afgedekt. De strekken boven de vensters zijn niet langer recht maar krijgen aanvankelijk een lichte zeeg, die tot een segmentboog kan uitgroeien, liefst in een of meerdere afwijkende kleuren baksteen. Bij dit type boerderij wordt in het laatste kwart van de 19de eeuw in het hele gebied een gevelafwerking aangetroffen van twee kleuren baksteen: rode baksteen onder en gele boven, door een lijst ter hoogte van de eerste verdieping gescheiden. De lijst kent verschillende uitvoeringen: recht of met een kleine bloktandlijstje, tot de
| |
| |
498 Boerderij met versierde windveren langs de geveltop aan Westeinde 21 te Oud-Alblas (foto RDMZ, 1991).
499 17de-eeuws kloosterkozijn aan de eindgevel van A 48 te Ottoland (foto RDMZ, 1991).
dubbele lijst met uitkragende bloktanden aan de onderzijde en in verschillende kleuren baksteen gemetselde figuren. Deze laatste rijke variant kan men zien op de lijst bij de boerderij Noordzijde 99 te Noordeloos. Bij deze boerderij is het bovengedeelte nog eens extra verlevendigd met een klimmend fries ook weer met bloktandversiering. De rechte vensters verdwijnen met name in de geveltop. Hier wordt ofwel een rond licht met een gietijzeren roostracering toegepast, dan wel een rondboogvenster. De boerderij Peursumseweg 101 te Giessenburg vertoont een mooie gevel uit 1898, die door het gebruik van verschillende kleuren baksteen in de strekken en de lijst een bijzondere allure heeft gekregen. De laat 19de-eeuwse boerderijen hebben vaak een met pannen belegd dak met fraai gezaagde windveren langs de geveltop. Een makelaar vormt de bekroning. Een van de meest markante voorbeelden van een rijke laat 19de-eeuwse gevelafwerking laat de boerderij aan Oosteinde 45 te Wijngaarden zien. De voorgevel van de volgens een gevelsteen in 1892 opgetrokken hoeve bestaat uit twee soorten baksteen, rood
500 Oosteinde 45 te Wijngaarden (foto RDMZ, 1990).
| |
| |
501 Vloedstenen naast de voordeur van Noordzijde 991 te Noordeloos (foto RDMZ, 1990).
502 Vloedstenen bij Graafdijk West 28 te Molenaarsgraaf (foto RDMZ, 1992).
en grijs van kleur. De plint is van helder rode strengperssteen. De gevel is door lisenen ter dikte van een steen op de hoeken en terzijde van de middenrisaliet geleed. Twee horizontale banden, tussen de begane grond en de eerste verdieping en tussen de eerste en tweede verdieping, eveneens een steen ten opzichte van het gevelvlak uitspringend, lopen over de volle breedte. Opzetstukjes zijn aangebracht op de beëindiging van de lisenen. Naast getoogde vensters en deur zijn blindnissen in de gevel verwerkt.
Als herinnering aan de ergste watervloeden in de Alblasserwaard zijn in de voorgevel van verscheidene boerderijen hardstenen vloedstenen aangebracht,
503 Houten achtergevel met zijlangsdeel en uilegaten in de top aan de Graafdijk West 28 te Molenaarsgraaf (foto RDMZ, 1992).
die het peil van het water in de jaren 1740, 1809 en 1819 aangeven (Molenaarsgraaf, Graafdijk West 10-11 en 28 en Noordeloos, Noordzijde 99 1 en 118-120). De stenen zitten echter niet altijd op de originele plaats. Bij Graafdijk West 28 in Molenaarsgraaf zijn zij, na een reparatie in de 19de eeuw verplaatst. De uit omstreeks 1900 daterende boerderij Noordzijde 99 1 te Noordeloos heeft veel oudere vloedstenen.
Bij de meeste bedrijfsgedeelten zijn de wanden tot ver in de 19de eeuw geheel of grotendeels van hout. De horizontaal aangebrachte planken zijn over het algemeen gepotdekseld. De (grenen) delen werden geteerd. Gerabatte delen zijn met name in de vroege 20ste eeuw toegepast en zijn over het algemeen geverfd. De hoge dubbele deeldeuren hebben meestal een kleiner ‘mandeurtje’ en houten venstertjes terzijde. Deeldeuren in een kapel hebben vaak een makelaar in de top. Versieringen met witgeschilderde biezen zijn rond deur en luiken aangebracht.
In de houten gevelwanden zitten ter plaatse van de stallen mestkleppen met
| |
| |
lange scharnieren, die via een katrol van binnenuit te openen zijn. In stenen gevelwanden, die op halve hoogte weer van hout worden, zijn mestluiken en vensters of een combinatie van beide aangebracht. De venstertjes zijn of van hout met een roedeverdeling, maar in de meeste gevallen halfrond of getoogd gemetseld met gietijzeren spaakroeden. Op de verdieping bevinden zich in de lange stalgevels hooiluiken en in een enkel geval ook mestluiken, te gebruiken ten tijde van watersnoden als het vee op de waterzolder stond. Heel mooi is dit te zien bij de boerderij Peperstraat 30 te Oud-Alblas. In de houten achtergevels zitten eveneens mestkleppen en stalraampjes. Bij de zijlangsdeelboerderij zijn hier de grote deeldeuren te vinden. Ovale lichten in de top dienen tot uilegaten (Graafdijk West 28, Molenaarsgraaf).
| |
| |
| |
506 Restant van de 17de-eeuwse schouw met boezembalk en betegeling in Graafdijk West 3-4 te Molenaarsgraaf (foto RDMZ, 1992).
507 Vroeg 19de-eeuws tegeltableau (foto RDMZ, 1990).
| |
De schouw
Een markant element in het voorhuis en de keukentravee zijn de schouwen aan weerszijden van de brandmuur met hun geprofileerde schouwboezembalken. Een zeer fraaie 17de-eeuwse schouwboezem (die in de 19de eeuw van een houtimitatie-beschildering is voorzien) zit in het voorhuis van Graafdijk West 3-4 te Molenaarsgraaf. Bij de rijkste schouwen zijn tegen de achterwand pilasters als sierend element gevonden (Hooge Huys, Laag Blokland (Ottoland). De schouwen zelf zijn over het algemeen over de volle breedte betegeld. In het midden bevindt zich de zogeheten roetbaan, bestaande uit een baan van zes bruin gemarmerde tegels breed, ook wel schildpadtegels genaamd. In het midden van de roetbaan zit vaak een tableau van vier tegels in de vorm van een gestileerde bloem of een ster. Naast de roetbaan zijn dan of versierde tegels of witte tegels aangebracht. De versierde tegels zijn vrijwel steeds met landschappen gedecoreerd en zijn eenkleurig, meestal paars. Het menselijk bedrijf en bijbelse voorstellingen worden in mindere mate op de tegels gevonden. Over het algemeen dateren de tegels uit de tweede helft van de 18de eeuw. Oudere tegels met onder andere bloempotten als motief zijn maar op een enkele plaats aangetroffen en dan nog secundair verwerkt of toegepast op een weinig in het oog springende plaats, zoals de plinten in een
508 Profielen van boezembalken in diverse boerderijen.
Schaal 1:10. Opmetingstekeningen door J.J. Jehee, 1990.
| |
| |
vertrek. Naast de afzonderlijk versierde tegels komen in diverse boerderijen verticale stroken tegels voor, die men in de Alblasserwaard ‘levensbomen’ noemt. De levensboom bestaat uit een kronkelende tak met bloemen, waartussen vogels als pauwen, duiven en papegaaien zitten. De beëindiging bestaat uit een kapiteel met een Ionische voluut. Op het basement is een (meestal landelijke) voorstelling weergegeven. Zeer fraaie, gepolychromeerde levensbomen zitten in de schouw van de boerderij Noordzijde 60 in Goudriaan. De meeste levensbomen zijn echter paars monochroom van uitvoering. Veel voorkomend zijn de tegelschilderijen van vier of zes tegels met voorstellingen van personen in een landschap (Graafdijk Oost 1, te Molenaarsgraaf), maar vaker nog afbeeldingen van een paard en een koe, ieder aan weerskanten van de roetbaan. Veelkleurige tegeltableaux, zoals vogelkooitjes, in een veld van witte tegels worden rond 1800 gevonden. In de loop van de 19de eeuw neemt het aantal beschilderde tegels af en gaat men over tot de toepassing van ongedecoreerde witte tegelwanden. Alleen de randen werden nog wel versierd met ornamenttegels. De roetbaan blijft gehandhaafd. Betegelde schouwboezems zijn uitzonderlijk en maar in een enkel geval gevonden, namelijk boven de 17de-eeuwse schouw in Graafdijk West 3-4 en bij Binnendams 6-8 te Hardinxveld-Giessendam. Bij de laatste boerderij is de betegeling wel oorspronkelijk, maar de tableaux zijn na restauratie anders gegroepeerd.
| |
Beschilderingen
Alleen bij 17de-eeuwse boerderijen zijn figuratieve schilderingen gevonden. Bij Graafdijk Oost 1 te Molenaarsgraaf is dat het geval. Balken, balkvelden en consoles zijn met ranken versierd met kleine figuurtjes ertussen.
509 17de-eeuwse beschildering op de balklaag in Graafdijk Oost 1 te Molenaarsgraaf (foto RDMZ, 1968).
| |
| |
Opmerkelijke schilderingen zitten in het voorhuis van de voormalige boerderij De Koperen Knop, Binnendams 6-8 te Hardinxveld-Giessendam. Het plafond van de bedstee is met een hemel met de zon, maan en sterren beschilderd. Bovendien is in deze boerderij de hele opkamer beschilderd, onder andere met een bazuinende engel. Op de trap naar de opkamer is koning David weergegeven.
In de 18de-eeuwse boerderij aan de Graafdijk West 28 in Molenaarsgraaf is de vloer van de opkamer beschilderd met een omlopende dubbele band, met op de hoeken een geometrisch patroon. In het midden van de vloer, die wegens de slechte staat thans onder een nieuwe vloer verdwenen is, bevindt zich een geschilderd bloemstuk. De meeste vloeren zijn echter met plavuizen, rood of blauw, belegd. Alleen in de opkamer van Gijbelandsedijk 119-120 te Brandwijk ligt een natuurstenen vloer van witmarmeren en hardstenen tegels, in patroon gelegd.
| |
Bedsteden
In de boerderijen komen geheel of gedeeltelijk houten bedsteden in alle vertrekken voor van het voorhuis, de middentravee en ook in het bedrijfsgedeelte. Zij worden, als zij niet pal naast de schouwen zijn gesitueerd, vaak in één wand met een ‘pottenkast’ opgenomen. De afwerking van die
510 Beschilderd plafond in Binnendams 6-8 te Giessendam (foto RDMZ, 1972).
bedsteewanden is geheel in de traditie van de Alblasserwaardse boerderij: eenvoudig. De deurtjes zijn versierd met panelen, met lijsten of in houtimitatie geschilderd. De ruimte onder de bedstede werd als kluisje of als kleine kelder, meestal voor aardappelen, gebruikt (Noordzijde 60 te Goudriaan; Dorpsweg 71 te Hoogblokland).
| |
De trap
Bij de oudere, 17de- en 18de-eeuwse boerderijen staat een houten (spil)trap nogal eens in de middenbeuk tegen de voorgevel, vaak in combinatie met een
| |
| |
511 In de 19de eeuw beschilderde bedstedewand (foto RDMZ, 1990).
trap naar de opkamer en/of de kelder in de zijbeuk. Bij uitzonderlijke boerderijen is de trap naar de gang en opkamer zelfs gemetseld: het Hooge Huys te Laag Blokland (Ottoland) heeft zo'n uit gele steen opgemetselde bordestrap tegen de voorgevel. Hoewel de spiltrap tegen de voorgevel een 17de-eeuws gegeven lijkt, is hij in de uit 1740 daterende boerderij Graafdijk West 10-11 te Molenaarsgraaf ook aangetroffen. In de boerderijen Prinsegracht 26 te Ameide (verbouwing rond 1800) en Zouwedijk 79 ‘Hoenderwiel’ staan de spiltrappen tussen middenkamer en zijbeuk, tegen of vlak bij de brandmuur. Het is in het midden van de 18de eeuw dat de verdiepingstrap vrijwel altijd als stééktrap óf naar de zijbeuk, óf naar achteren, naar de keukentravee verhuist, om na het midden van de 19de eeuw weer in de middengang van het voorhuis terug te keren. De trap naar de opkamer blijft tot de 19de eeuw in principe in de middenbeuk gesitueerd. Bij het voorhuis van de boerderij Noordzijde 118-120 was de trap in de 19de eeuw verplaatst van de voorgevel naar achteren tegen de brandmuur. De opkamertoegang kwam in de zijbeuk. Bij een restauratie in 1990 is de oude situatie weer hersteld, waarmee de opkamer opnieuw via de trap tegen de voorgevel vanuit de middenkamer toegankelijk werd.
| |
Kelders
Over de inrichting van de kelders valt weinig meer op te merken, dan dat zij geplaveid zijn met rode of grijze plavuizen en ten behoeve van de kaasmakerij veelal met pekelbakken zijn uitgerust. De wanden zijn uit hygiënische overwegingen blauw (tegen de vliegen) of wit gepleisterd.
| |
Bedrijfsgedeelte
Alleen als er nog vee gehouden wordt, zijn de bedrijfsgedeelten intact, zij het dat zij niet ongeschonden door de tijden heen gekomen zijn. De lemen vloeren
| |
| |
512 Karnpad en karnton in de schuur van Graafdijk West 28 te Molenaarsgraaf (foto RDMZ, 1990).
513 Pompbak (foto RDMZ, 1991).
zijn verdwenen onder beton. Vloeren van klinkers zijn nog wel op diverse plaatsen gevonden (Hoornaar, Dorpsweg 8 en Molenaarsgraaf, Graafdijk West 28). Karnmolens zijn vrijwel nergens meer aanwezig. De 18de-eeuwse boerderij aan de Burggraaf 6 te Meerkerk is een van de heel weinige die de karnmolen nog heeft. Meestal is de plaats ervan uitsluitend nog in het patroon van de klinkers op de grond terug te vinden of als gat in de balk, waarin de spil van de karn draaide. Heel mooi is dit te zien aan Graafdijk West 28 te Molenaarsgraaf, waar ook de plaats van de boterton in het plaveisel is gemarkeerd. In dezelfde boerderij zijn de luiken, die voor de halfronde stalraampjes aangebracht kunnen worden, beschilderd met gordijnen. Werden vroeger zaken als de knieboom, het karnpad, de poeren, de muren en de balken in diverse kleuren beschilderd, slechts in een enkel geval zijn nu nog beschilderde balken en stijlen aangetroffen. In Ameide, Prinsegracht 26, waren de stijlen witgekalkt. De balken en stijlen van Noordzijde 20 te Oud-Alblas en A 73 te Ottoland hebben een gele kleur. Het witten van de stallen als hygiënische maatregel werd van overheidswege verplicht gesteld na de veepest van 1865.
|
|