met den angst; men wreekt, niet alleen wat men ondervond, maar wat men vreest te zullen ondervinden en geraakt zoo tot de betreurenswaardigste handelingen.’
Mgr. Ladeuze legde een plan bloot om hetgeen van Leuven's universiteitsgebouwen overgebleven was, te sparen. Men kon de troepen bijvoorbeeld herbergen in de gehoorzalen, en niet in de laboratoria, waar kostbare instrumenten en verzamelingen gevaar liepen door menschen, die hun waarde niet kenden, te worden verwaarloosd of vernield. Z.E. keurde het plan volmaakt goed en stelde hem voor een brief te richten aan den commandant van Leuven, met het verzoek om met name genoemde gebouwen te willen sparen en verder alle mogelijke maatregelen ter beveiliging van de universiteits-eigendommen. Deze brief zou Z.E. worden ingediend, en vervolgens met een begeleidend schrijven van hem naar den Leuvenschen commandant worden doorgezonden.
Voorts verzocht hij de beide heeren, om ook in Brussel een aantal gebouwen aan te wijzen, die, mocht ooit het bombardement van Brussel noodig zijn, gespaard zouden kunnen worden. ‘Ik heb de macht’, zeide hij, ‘om Brussel geheel om te schieten’.
Mgr. Ladeuze vestigde toen in het bizonder de aandacht van Z.E. op het Institut St.-Louis, op den hoek van den Boulevard Botanique en de rue des Marais. De gouverneur schrapte daarop dit gebouw met rood potlood op een voor hem liggende kaart van Brussel aan.
Daarop vroegen wij om een paspoort voor een reis over Aken naar Nederland. Z.E. teekende daarop onze namen en woonplaatsen aan, en beloofde ons te zullen verwittigen, wanneer er een geschikte gelegenheid zich zou voordoen om ons langs dien weg over de grenzen te brengen. Wij namen daarop afscheid, hem dankende voor zijn tusschenkomst.
Het is niet onmogelijk, en zelfs waarschijnlijk, dat, behalve de drie groepen priesters, die in de omstreken van Brussel, door de ingeroepen tusschenkomst van den generaal, bevrijd zijn, andere ongelukkigen geruimen tijd met de