Vergelijkend-syntactische studie van den Renout en het Volksboek der Heemskinderen
(1934)–L.A.H. Albering– Auteursrecht onbekend
[pagina 76]
| |||||||||||||||
VIII.
| |||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||
Op één plaats in Vb. echter, waar Rt. mededeelende zinnen bevat, vinden we een vragend zinsverband, dat overgaat in den mededeelenden vorm. De hier gebruikte rhetorische vraag is een uitdrukking van verwondering, verrassing: Rt. 5 ‘Den vorsten’ seitsi, ‘hebbic becant, // Dats mijn neve, die grave Roelant; // Dander es met waren dingen // Die grave Willem van Oringen; // Die derde dinket mi Bertram, // .I. stout rudder ende lofsam; // Die vierde dats mijn here Bernaert. Vb. 23.31 Ende is de een niet myn neve grave Roelant, die ander grave Willem van Oringhen, den derden een stout ridder ende hiet Bertram, de vierde is heer Bernaert so mi dunct. - Behalve de correspondeerende mededeelende zin in Rt. kan van invloed geweest zijn op den overgang van vragenden naar mededeelenden zin: 1o. de ‘afstand’ tot den voorgaanden volledigen zin, 2o. de vorm van den zin: ‘ende hiet Bertram’ - De woordschikking van den vragenden zin vertoont als regel de volgorde Vf. S. Een enkele maal komt een pronominale zin voorGa naar voetnoot1): Rt. 893 Wat help, dat ict u maecte lanc? 733 (zie boven) - Vb. 64.2. ‘Heer coninc, wat belieft u van mi? - Beide teksten hebben een voorkeur voor zinnen met aanloop; in Rt. 12 van 18, in Vb. 5 van 9. Scheiding tusschen S. en Vf. komt niet voor. Een volledige beschrijving der zinsvormen heeft hier door het geringe aantal geen nut. | |||||||||||||||
De Gebiedende Zin.§ 50.Rt. bevat 36 gebiedende zinnen, Vb. 27. Van de 36 zinnen in Rt. zijn er 21, die ook als zoodanig in Vb. voorkomen; 15 zinnen zijn dus in Vb. niet als gebiedende zin bewaard gebleven. Allereerst zijn in Vb. weggelaten de niet in den volksboekstijl passende onderbrekende gebiedende zinnen, waarvan er 9 in Rt. voorkomen: 467, 492 dat weit wel, 598 Maer des sijt ende vroet, 784 sijt des wijs, 860 dat weit harde wel, 946 des sijt vroet. 555 Also helpt mi sente Jan! 629 Also helpt mi onse vrouwe! 787 Also help mi Jesus! - Verder ontbreekt in Vb. de epische formule van Rt. 775 Nu hort, wat Renout doe dede. - Tenslotte missen we door bekorting in Vb. een correspondeerenden gebiedenden zin: Rt. 131 Daer dorste niemen | |||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||
seggen: ‘laet!’ - en 415 Here, eist u lief, // So doet lesen desen brief. - Het groote verband van gebiedende zinnen in het begin van het eerste fragment is in Vb. bekort, waardoor 3 gebiedende zinnen zijn weggelaten; Vb. bekort hier den herhaalden en gevarieerden zinsvorm, die kenmerkend is voor den epischen stijl van den dialoog. Rt. 19 ‘Ganc wech,’ seitsi, ‘portenare, // Datti God onse here beware! // Ende nem dese .iiij. hobande, // Ende ghef mi den besten Roelande: // Sech datten hem sijn moeije sande, // Ende ghef mi desen den here Bertrande, // Ghef elken riddere .i. hobant, // Ende sech dat icse hem hebbe gesant. // Doe die paerden achterwaren wale, // Brine de riddren in de zale.’ Vb. heeft alleen de gebiedende zinnen, die noodzakelijk bewaard moesten blijven, overgenomen; de overige varieerende als overbodig weggelaten. Daarentegen bevat dit zinsverband, geheel in den trant van het Volksboek, enkele verklarende uitbreidingen, n.l.: ‘tot geen vier heeren de ginder comen’ en ‘de vrou is van dit lant.’ Tegenover deze 15 gevallen, waar Rt. wèl een gebiedenden zin bevat en Vb. niet, vinden we in het Volksboek 6 gebiedende zinnen, die niet met een dergelijken zin in Rt. correspondeeren. Zoo vinden we tweemaal in Vb. een gebiedenden zin, waar Rt. een voorwaardelijken bijzin bevat. Overigens vermijdt Vb. dergelijke bijzinnen nietGa naar voetnoot1); misschien is de verouderde verbinding van Vf. en persoonlijk pronomen de oorzaak van deze ‘omwerking’: Rt. 605 Doedijt, so doedi alstie vroede. - Vb. 64.10 doet dat, so doedi als de wijse, - Rt. 532 Maer doedi minen raet te waren, // Here, gi sult se laten varen // In Poelien of in ander lant, - Vb. 63.18 Doet minen raet: laet se varen in een ander lant (vs. 533 wordt in Vb. vervangen door een gebiedenden zin; in Rt. heeft het futurum nog gebiedende functie). Een epische optatieve zin maakt in Vb. plaats voor een gebiedenden zin: Rt. 726 ‘Dat lone u God van paradise! - | |||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||
Vb. 65.15 Heer coninc, danc hebt. - Twee zinnen met den conjunctief in Rt. worden in Vb. omschreven door adhortatieve constructies: Rt. 237 ‘So vare wi daer,’ seide Renout. Vb. 59.22 Doe seide Reynout: ‘Laet ons daer varen.’ - Rt. 257 ‘Wi rusten ons bat, wi sijn moede.’ Vb. 59.28 ‘Laet ons rusten want wi sijn moede.’ Tenslotte wordt één vragende zin in Vb. vervangen door een gebiedenden zin (Rt. 440 - Vb. 62.13)Ga naar voetnoot1) De korte, direct sprekende vorm in Rt. is een der kenmerken van den dramatischen dialoog van het primitieve epos. Deze korte gebiedende zinnen worden in Vb. veelal bijna letterlijk overgenomen. Maar een enkele maal, als de auteur van het Volksboek een dergelijk ‘gebod’ blijkbaar niet op zijn plaats acht, vinden we een langeren, eerbiediger vorm van aansporing, langer zoowel door een inleidende formule als door een omschreven vormGa naar voetnoot2). Namelijk, als ‘vrou Aye’ den toornigen Aymijn toespreekt: Rt. 121 Soe seide: ‘spreict, grave here, // Ende andwort dor uwes selves ere // Minen neven enten uwen mede: // Het sijn de beste van kerstinede.’ - Vb. 25.6 Do seide vrou Aye tot Aymyn: ‘Edel here, ic bid u vriendelic: wilt doch desen heren antwoerde geven want het sijn u selfs magen ende de beste van Kerstenrije.’ Evenmin vinden we een letterlijke overneming van den gebiedenden zin in het volgende voorbeeld, waarin bovendien de abrupte opeenvolging van twee gebiedende zinnen in Vb. is vermeden door een geheel afwijkende zinsconstructie: Rt. 817 Laet u dregen, doet dat gi moget, // So doedi u ere ende u doget.’ - Vb. 146.30 ‘God scende u,’ seide Ogier ‘gi en doet dat ghi sculdich sijt van doen ende laet u roemen staen.’ Tenslotte moet nog genoemd worden een zinsverband in Rt. met een merkwaardige woordschikking tengevolge van een constructie ἀπὸ ϰοινοῦ, die in Vb. niet meer voorkomt. Rt. | |||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||
bevat hier een gebiedenden zin met als aanloop een geïsoleerd object, een emphatisch-analytischen vorm, in Vb. vervangen door een zin aanvangend met Vf.: Rt. 556 Maer coninc! suldi houden u ere, // So suldi Renout den jonchere // Clarissien uwer dochter geven, // So mogedi vrolike leven // Emmermeer na dese stonde; // Entie roche up die Geronde, // Die geift hem, hi salre saen // .I. vaste burch up doen staen, - Beide teksten hebben in dit zinsverband geméen: de gevarieerde vorm van aansporing in op elkaar volgende zinnen; eerst een aanmaning, uitgedrukt met behulp van het hulpww. ‘sullen’, dat duidelijk nog gebiedende functie heeft, vervolgens een imperatief. | |||||||||||||||
§ 51.Behalve het meerendeel der onderbrekende epische formules in Rt.Ga naar voetnoot1) zijn de gebiedende zinnen in beide teksten bijna zonder uitzondering verbonden met een vocatief, die onmiddellijk voorafgaat, of volgt wanneer de gebiedende zin aan het begin van de oratio recta staat. Is dit niet het geval, dan staat de vocatief toch aan het begin van de oratio recta. Zelden vinden we een gebiedenden zin, die niet met een vocatief is verbondenGa naar voetnoot2). Als ‘die hertoge Sampsoen’ heftig geschrokken is door de nederlaag van 's konings kampioen Goutier, lezen we: Rt. 835 ‘Hebbic ghedaen,’ sprac de heelt coene, // ‘Aldat ic sculdech bem te doene?’ // ‘Ja gi,’ sprac die hertoge Sampsoen, // ‘Sit op, God geve u pardoen!’ - Vb. 147.4 Als dat ghedaen was vraechde Ogier of hi voldaen had. Doe seide de hertoge Sampson: ‘Sit op u paert, dat u God ere!’ Als de broeders, vermoeid van den strijd en hun langen tocht het kasteel van Yewe genaderd zijn, zegt Adelaert, zonder een aanspreekvorm te gebruiken: Rt. 257 ‘Wi rusten ons bat, wi sijn moede, - in Vb. een adhortatieve zin: 59.28 ‘Laet ons rusten want wi sijn moede.’ | |||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||
Tenslotte: in Vb. gaat aan de reeks gebiedende zinnen tot den portier (corresp. met Rt. 17 vlgg.) geen vocatief vooraf; de beleefdheidsvocatief wordt tegen den knecht blijkbaar overbodig geacht: Vb. 23.34 Dye edel vrou riep de poertier ende seide tot hem: ‘Ganc haestelic tot geen vier heeren enz. - De abrupte zinsbouw in Rt. eischt hier echter wel den vocatief, daar niet afzonderlijk, zooals in Vb., vermeld wordt, dat vrou Aye den portier roept; de vocatief heeft hier dus feitelijk verhalende functie: Rt. 17 Si hebben hoge bodscap te doene // Die riddren sterc ende coene. // ‘Ganc wech,’ seitsi, ‘portenare, // Datti God onse here beware! enz. Slechts éénmaal in beide teksten onderbreekt de vocatief een gebiedenden zin: Rt. 112 Ende seide: ‘drinct, neve Roelant // Desen verscen coelen wijn: - Vb. 25.2 ‘Drinct neve Roelant, de edel wijn. - | |||||||||||||||
§ 52.Wat de woordschikking betreft, valt op te merken, dat het meerendeel der gebiedende zinnen aanvangt met het verbum finitum. In Vb. vond ik slechts vier gevallen, waarin de gebiedende zin niet met Vf. begint. Als uitdrukking van affect en onderscheidende emphase fungeert een aanloop in: Vb. 65.10 Heer coninc, danc hebt - en 24.1 den besten gevet minen neve Roelant. - Een momentaan adverbium bevat: 64.30 Nu raet mi, gi heren (corresp. met Rt.). Een onontbeerlijke negatie ‘en’ is het vierde voorbeeld van een aanloop: 63.12 Vrient, en spreket niet meer als een dwaes. - Vb. heeft deze oude woordschikking dus nog in de functie van affect en emphase, overigens wordt ze gemeden. In Rt. is het aantal zinnen met aanloop aanmerkelijk grooter, n.l. 13. Allereerst vinden we deze woordschikking 8 maal in een onderbrekenden gebiedenden zin: 467, 492 dat weit wel, 860 dat weit harde wel, 598 Maer des sijt seker ende vroet, 946 des sijt vroet, 555 Also helpt mi sente Jen! (eveneens met ‘also’: 629, 787) - Verder in den reeds eerder geciteerden zin: 561 Entie roche up die Geronde, // Die geift hem, - Driemaal heeft Rt. de woordschikking A. Vf.: nu segt (Vb.: segt), nu raet (corresp. met Vb., zie boven), nu hort (ontbrekend in Vb.). Tenslotte correspondeert in Rt. met den door ‘en’ ingeleiden zin in Vb.: 693 ‘Nemmeer sprec als .i. dwaes!’ | |||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||
In tegenstelling met Vb. komt in Rt. dus naast den nadrukkelijken ook de meer formeele aanloop nog voor. | |||||||||||||||
De Wenschende Zin.§ 53.Het aantal wenschende zinnen bedraagt in Rt. 8, in Vb. slechts 3. Bij 4 van de 8 gevallen in Rt. ontbreekt een correspondeerende zin in Vb.; dit zijn stereotiep-epische zinsvormen, die in Vb. zijn weggelaten, waardoor tevens het noemen van God en de Heiligen wordt beperkt, n.l.: Rt. 698 Verga alsoot vergangen mach, 702 Also behoude mi God dat leven, 991 Also helpe mi sente Jhan! Eénmaal wordt in Vb. de wenschende formule vervangen door een gebiedenden zin: Rt. 726 ‘Dat lone u God van paradise! - Vb. 65.15 Heer coninc, danc hebt. - Vb. heeft een wenschenden bijzin in plaats van een hoofdzin in Rt. 838 ‘Sit op, God geve u pardoen!’ > Vb. 147.6 Sit op u paert, dat u God ere. In drie gevallen hebben beide teksten een wenschenden zin; in het laatst te noemen voorbeeld wijkt de inhoud der zinnen echter af: Rt. 310 Renout sprac: ‘dat lone u God!’ Vb. 61.4 Reinout seide: ‘Dat loen u God.’ - Rt. 463 ‘Dese raet moete verdomet wesen.’ Vb. 62.23 ‘Vermaledijt si de raet.’ - Rt. 813 ‘God hi moete mi verdomen, // Of ic gave omme u romen // Die quatse botte, die nie wies.’ Vb. 146.30 ‘Ic en ontsie u dreygen niet: God scende u,’ seide Ogier ‘gi en doet dat ghi sculdich sijt van doen ende laet u roemen staen.’ - In de woordschikking bemerken we in de stereotiepe epische zinnen een sterke voorkeur voor den aanloop: also, so; in de werkelijk ‘hartgrondige’ wenschen vinden we zinnen met subject voorop. Terwijl Rt. meestal kernachtiger zinnen bevat in de oratio recta, met meer affect dan in Vb., treffen we hier toch één tegenovergesteld geval aan, een zin met buitengewoon sterk affectieve waarde en uitzonderlijke | |||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||
woordschikking: Rt. 463 Dese raet moete verdomet wesen. Vb. 62.23 ‘Vermaledijt si de raet.’Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||
Conclusies aangaande de niet-mededeelende zinnen.
|
|