Kronijk van Zierikzee
(1821)–Olivier Groeneyk– Auteursrechtvrijten vervolge op die van J. de Kanter Phil.z
[pagina 1]
| |||||||||
Bijvoegsel.In de maand Januarij 1806, werd alhier, door den toenmaligen leeraar der Evangelische Luthersche Gemeente, J.H. Muller, eene plegtige redevoering gehouden, ter vijftig jarige gedachtenis der stichting van dat Kerkgebouw.Ga naar voetnoot*
Bij den aanvang der conscriptie voor de Zeedienst, werden zoo wel in deze Stad, als te Brouwershaven en verdere havens in Schouwen en Duiveland, alle varendsgezellen, zonder onderscheid, de bij de wet bepaalden ouderdom hebbende, opgeschreven; zelfs de zoodanige, welke reeds eenige jaren te voren dit bedrijf door de uitoefening van een ander beroep of handwerk hadden vaarwel gezegd; bij voorbeeld de persoon van Snoeij, Zeilmaker, die sints negen jaren had opgehouden varendsgezel te zijn, en Jan Bakker, (beide te Brouwershaven woonachtig,) die zestien jaren vóór de invoering der maritime conscriptie als varendsgezel had gediend, doch na dien tijd het beroep van Broodbakker uitoefende, werden opgeschreven en moesten als Conscrits voor de Zeedienst vertrekken, en het was, terwijl zij zich nog te Middelburg als Conscrits | |||||||||
[pagina 2]
| |||||||||
bevonden, om van daar naar derzelver bestemming te vertrekken, niet dan met zeer veel moeite, en de dringendste bewijzen, wegens het onbillijke van het in dienst stellen dezer lieden, dat dezelve met nog anderen, die zich in hetzelfde geval bevonden, nog tijdig genoeg van den hun opgedrongen dienst werden ontslagen, en aan derzelver troostelooze huisgezinnen terug gegeven.
Gedurende den tijd der toen plaats hebbende conscriptie zoo voor de zee- als voor de landmagt, zijn uit deze Stad vertrokken het navolgende getal Manschappen:
Zijnde de manschappen der Ligting voor 1813 wel gedesigneerd, doch gelukkig, door de omwenteling van zaken na de designatie, niet vertrokken.
Behalven de hier vorengemelde manschappen, moest nog van hier, als zoogenaamde Garde d'Honneur vertrekken, de Heer J.B. Ferleman, jongste zoon van den toen nog in leven zijnde Heer W.C. Ferleman; doch deze jongeling is door de vermoeijenissen en andere uitgestane ongemakken in een der Militaire Hospitalen in Duitsch- | |||||||||
[pagina 3]
| |||||||||
land overleden; waar door deszelfs ouders van hunner twee eenige zonen, zijnde deszelfs Broeder eenige tijd te voren, als Officier in Militairen dienst overleden, werden beroofd. Ook heeft deze Stad nog moeten leveren, een getal van zes paarden; namelijk: vier voor de Kavallerij en twee voor den Veldtrein.
Droevig was het lot van zoodanige ouders, wier zonen door de militaire conscriptie werden weggesleept; zelfs zijn er ook eenige, welke hunne weggevoerde lievelingen nimmer hebben wedergezien; niet minder rampzalig was dat van zoodanige huisgezinnen binnen deze Stad, waar van de mannen en vaders tot den zeedienst genoodzaakt waren, en waar door in de eerste en tweede ligting alleen, negentien vrouwen en acht en twintig kinderen, van derzelver mannen en vaders werden beroofd, en in wier treurigen en reddeloozen toestand, nog evenwel door de aan wal geblevene schippers en varendsgezellen, eenigszins op eene edelmoedige wijze werd voorzien door de oprigting van een fonds, onder het opzigt van de twee oudste alhier wonende zeelieden; uit welk fonds tot onderhoud dier ongelukkigen, 's wekelijks aan elk der achtergelatene vrouwen zestien stuivers, en voor ieder kind daar en boven acht stuivers werd uitgereikt.
De eenige Vischvangst, waarmede de te huis geblevene visschers lieden zich konden generen, | |||||||||
[pagina 4]
| |||||||||
bestond in het vangen van den zoogenaamden panharing. Deze visscherij verschafte, door den grooten overvloed dier haring, in de daad (hoe moeijelijk dan ook die soort van visscherij door de Fransche opperhoofden ook werd gemaakt) voor velen een zeer goed bestaan. De overvloed zelfs was zoo groot, dat er binnen deze Stad geheele rookerijen werden aangelegd, en de panharing voor gedroogde bokking verkocht en gegeten werd.
Ter vervulling van de nog open zijnde posten als Leden bij de Regtbank van eersten aanleg binnen deze Stad, werden bij Keizerlijk decreet van den 6 Augustus 1811 benoemd, de Heeren Mr. W.A. de Jonge en Mr. J.M. Moens; laatstgemelde tot Regter van Instructie, inplaats van den Heer Mr. W.M. de Brauw. Bij dat zelfde Decreet, werd tot Substitut Officier bij gemelde Regtbank aangesteld, de Heer Mr. W.J.J. van Hemert, welke post tot den Jare 1814 door dien Heer is bekleed geweest, als zijnde toen in hooger kwaliteit, van hier naar 's Gravenhage vertrokken.
Den Heer Mr. W.A. de Jonge, in den Jare 1814 tot Commissaris van dit Distrikt benoemd zijnde, veroorzaakte zulks weder eene vacature bij gemelde Regtbank, welke met nog andere tot heden, in afwachting der organisatie der Regterlijke magt, is onvervuld gebleven. | |||||||||
[pagina 5]
| |||||||||
Den 12 October 1817, deed de Wel Eerw. Heer Nicolas Henrij Hartman, sedert den Jare 1774 Predikant bij de Walsche Gemeente binnen deze Stad, eene redevoering, ter gedachtenis van zijnen vijftig jarigen dienst, als Leeraar bij de Gemeenten van Groede, Aardenburg en Zierikzee. Deze eerbiedwaardige grijsaard, is tot heden met den besten ijver en onder genot eener voor zijne hooge jaren voorbeeldeloozen welstand, in deszelfs dienst als Leeraar, volhardende. |
|