Het nieuwe Hoornse speel-werck(1732)–C. Groenveld, Pieter IJsbrand van der Hof, C.G. Kleyn– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 407] [p. 407] Danck-dicht, aen de Deught-en Zedenrijcke Dochter G.M. Over haer Christelijcke aenspraeck, toen sy my uyt het Bly-eyndend Treur-spel van Sigismund, Of het leven is een droom, Had sien komen. TOen Diana Sichems Jufferschap Sagh spelen, na de wijs der Landen: Met d' eerste treed wass' op de trap Van Vaders hoon en eygen schanden; Soo licht'lijck breecken kuysheyts banden: Den Duyvel is gedurigh schrap Om ons te brijss'len met sijn tanden: En dan in 't Helsche-vyer te branden. De Werelt is een Speel-toneel, Een Dool hof vol verwerde paden: Hier siet men vechten, daer krackeel, En elders in de wellust baden, Niet zelden vindt men ons verraden, En soo krijght yder een sijn deel: Maer wat kan dat een Christen schaden, Soo hy bevrijdt blijft van den quaden? Ick quam laest, als ghy klaer'lijck saeght, Van 't Schouw-burgh, met bedaerde zeden, Ick danck u aengename Maeght, Dat ghy my door uw' wijse reden [pagina 408] [p. 408] Quaemt d' ydelheyt desselfs ontleden. Noyt heeft my Vrienden-tucht mishaeght: Maer tot verschooningh dient beleden, Dat ick wel slimmer tijdt besteden. 'k Had daer gesien een Koninghs Zoon In 't woest geberghte op-gesloten: Hoewel de Poolse Kroon en Throon Hem toequam, 'k sagh oock Bloedt-genooten, Door reden-strijdt, haer dienst vergrooten, Om soo te raecken tot de Kroon: Doch hoe men hem socht uyt te stooten, Hy heeft, door 't Recht, de Kroon genoten. 'k Beken het is maer ydelheyt. Maer wat is doch ons gantsche leven? Een droom, die ons al slapend' leydt Daer wy den laetsten doodt-snick geven. Dit Spel is niet onnut beschreven: ('k Weet niet het ergens laster seydt) 'k Was anders licht wel t' huys gebleven. De ondeught moet men tegen-streven. Heb ick my hier dan in mis-gaen, En u ontsticht? Ick sal verwachten Dat ghy my wijst mijn fouten aen, En 't binnenste van uw' gedachten, 'k Zal uw' bestraffingh dierbaer achten: Die valt die dient weêr op te staen, Maer socht ick dit in eygen krachten, 'k Was waerdigh dat ghy my belachten. Vorige Volgende