Het nieuwe Hoornse speel-werck(1732)–C. Groenveld, Pieter IJsbrand van der Hof, C.G. Kleyn– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 278] [p. 278] Onschult van mijn uytwesen, en aenbieding van myn Huys voor myn Thuyn. MEn seydt als yemandt lieght siet hem sijn hooft eens roocken: Maer 'k hoop niet dat men my oyt sulck een lichtmis sagh, Hoe wel myn woordt van daegh sijn wicht niet halen magh; Soo weet dat ick dit vyer wil smoren in sijn smoocken, En tot myn onschult dit slechts seggen: 't fel bestoken Der Vrouwen kan een Man verrucken. Desen dagh Had ick gedacht myn woord te houden als ick plagh, Maer door Vrouw Eng'lenburgs was al myn kracht gebroken. 'k Had u, gelyck ghy weet, genoodight in myn Hof, Maer sy, hier voor vermelt, ontbrack het aen geen stof Van reden, om met haer dien dagh eens soet te leven: 'k Heb haer geley gedaen tot Monnick'dam. Myn lof Leê schipbreuck, soo ick nu, om dese fout soo grof Te bet'ren, voor myn Hof myn Huys niet woude geven. P.Y. van der Hof. Vorige Volgende