Het nieuwe Hoornse speel-werck(1732)–C. Groenveld, Pieter IJsbrand van der Hof, C.G. Kleyn– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 264] [p. 264] Klachten over het verdrietigh wachten na het schrijven van een Klinck-dicht. 'K Wacht vast, terwijl ik aan uw' haartsteed sit te rooken, Met heet verlangen na het geen ik garen zagh, Dat is uw' Klinkdicht op mijn Zoons geboort'. Maar magh Ik bidden, ey mijn Vriendt! voldoe my niet met smooken. Het strelend' vuur, dat ghy uit vrientschap aan ginght stoken, Om my te maken zoet het afgaan van den dagh, Neem ik soo minn'lijk aan als ik oit vrientschap plagh; Maar denk dat ik hier zit in eenzaamheit gedoken Tot mijn verdriet, om dat ick u, ô van der Hof! Soo langh moet missen, die my met uw' tonge stof Kondt lev'ren, waar door ik in meerder zoet kan leven. Dies, schoon u afzijn niet bezwalken kan uw' lof, Ey, acht mijn waardigheit soo Boers niet of zoo grof, Dat ghy my zonder noodt uw vyer alleen zoudt geven. C. Groenvelt. Vorige Volgende