Het nieuwe Hoornse speel-werck(1732)–C. Groenveld, Pieter IJsbrand van der Hof, C.G. Kleyn– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Vermaningh aen myn Vriendt, Om de dronkenschap te schouwen. EEn Turck, wanneer hy, aen sijn Kind'ren, wil vertoonen Hoe ysselyck mismaeckt een dronckaers wesen is; Hy vult een Slaef met Wyn: En seydt, siet daer, myn Soonen, Hoe is die mensch ontmenscht; al sijn geheugenis, Al wat hem moedigh maeckt, sijn radd' en frisse leden Zyn door de kracht des Wyns verkracht en afgeslooft. [pagina 159] [p. 159] Dit dacht ick van de weeck, en dat niet sonder reden, Toen ghy van 't Vrienden-mael beschoncken quaemt. Gelooft, Indien ick machtigh was den Dronck naer eysch te schild'ren: 'k Soud u een Tafereel vertoonen; dat geen Volck, Hoe vleyend, hoe beleeft u soo meer soud verwild'ren Om met haer in te slaen de wegh naer d' Helsche kolck. Doch t' wyl myn onmacht blyckt, en selver heb te stryden: 'k Versoeck, soo ick my selfs soo reuckeloos vergeet, Dat ghy my dan uw' raadt trouwhertigh voor wilt snyden. Een trouwe Vrienden-raet is altyt wel besteedt. Dit Klinck-dicht heb ick dan voor u en my geschreven. Het is, gelyck ghy siet, eenvoudigh te verstaen. Het sal, misschien, soo ghy de waerheyt siet, uw leven Verand'ren doen van koers en beter wegh in gaen. Vorige Volgende