Het nieuwe Hoornse speel-werck(1732)–C. Groenveld, Pieter IJsbrand van der Hof, C.G. Kleyn– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 155] [p. 155] Na den zelfsten zinne. Toon: Mijn Heer Lalande, &c. ZOo lang myn minne Was 't behagen van uw' ziel, En ik, met verheughde zinne', In uw' blanke armen viel, Die gy nu, van hart zoo vals, Strengelt, om een liever hals; Kon geen Vorst myn luk verwinnen, Hoe verheven hy zich hiel. Zoo lang uw harte, Dat zoo vlot in liefde leit, Voelde van geen minnesmarte, Als door myn bevalligheit, Nocht de luister van myn beên U, by Chloë, duister scheen; Mocht myn fiere faame uittarten, Wat zyn roem langs d' aard' verspreit. Myn Chloës gaven, Afgericht op spel en zang, Doen myn weeligh hart nu draven, Na haar spooren en bedwang. 'K vrees voor haar geen zwaren noot, Nocht den open muil der doot, Zoo dit kan zyn sloklust laven, En haar leven maken lang. Sint ik u derve, Wist de glans van myn gezicht Fraaier dienaar te verwerve', Die door minneplicht, op plicht, Zoo gebonden heeft myn zin, Dat ik antwoorde op zyn min. [pagina 156] [p. 156] Tweemaal zoude ik voor hem sterve', Baatte hem dat 's levens licht. Maar of die oude Min myn boezem weer in nam, En in onze langverkoude Harten schoot een nieuwen vlam? Of ik Chloë gaf den schop Met haar geel gehairde kop, En u weer myn hart vertroude, Dat u eerst geheel toequam. Hoewel de lichten Van den hoogen starretroon, Voor zyn schoonheit, moeten zwichten, Die 'er in hem leit ten toon; Schoon uw min versmelt als snee, En gy oploopt, als de Zee; Doot en leven wil ik richten Evenwel, naar uw geboôn. Vorige Volgende