De lofzangen Israels, waar onder de Heere woont, zynde eenige geestelijke liederen (deel 1)
(1752)–Jacob Groenewegen– AuteursrechtvrijStem: Hemels oogen.39ste Lied1.
Hoe verduystert, vastgekluystert,
Neergedrukt door ’t zonden kwaat,
’K zoek met kermen, u ontfermen,
In my zelve buyten raad.
2.
Mogt mijn ziele, nederknielen,
En met diepe smert vervuld,
Voor u buygen, en betuygen,
Al mijn zware zonden schuld.
3.
Gy regtvaardig, ik onwaardig,
Egter een vergevend God,
Die genade, vroeg en spade,
Schenkt en onderhoud mijn lot,
4.
Als ik delve, in my zelve,
Vind ik my geheel onreyn,
En inwendig, gantsch elendig,
Rondom zondig en ik schijn
5.
Ia mijn oogen, vaak bedrogen,
Dat ik meyne Godes beeld,
Nog te dragen, en ik vrage,
Hoe zoo een u ’t herte steld.
6.
Die volzonden, schuld en wonden,
| |
[pagina 128]
| |
Gantsch verloore en ontbloot,
Voor zijn leeven, niets kan geeven,
Nog tot redding van de dood.
7.
Anders geene, dan alleene,
Hy die alles hebt vervuld,
Kund geneezen, en mijn weezen,
Tot verzoening voor mijn schuld.
8.
Zou mijn herten, niet met smerten,
Treuren over ’t zonden kwaat,
Die de wonden, toegezonden,
Hebben Godes Zoon en smaat.
9.
Kruys en banden, alle schanden,
Aangedaan en hels verdriet,
Dat hy klagen moest en vragen,
Waarom God hem zoo verliet.
10.
Gun my Vader, dat ik nader,
Tot u throon in Iezus bloed,
Dat ik kome, zonder schrome,
Door ’t geloove om het goed.
11.
Dat ik erven, door het sterven,
Van die Levens-vorst voor my,
Dat zijn lyden, my verblyden,
En zijn dood mijn leeven zy.
|
|