De lofzangen Israels, waar onder de Heere woont, zynde eenige geestelijke liederen (deel 1)
(1752)–Jacob Groenewegen– Auteursrechtvrij
[pagina 121]
| |
Stem: Geeft een aalmoes enz.37ste Lied1.
Liefste Iezu heyl en leeven,
Sterke God Emanuël,
Wilt my levenskragten geeven,
Dat mijn gang en voeten snel,
Loopen voort gelijk der hinden,
Na u heen mijn ziels beminden,
Op den weg door u bereyd,
Van Geloof en Heyligheid.
2.
Og waar zou ik henen vlugten,
In mijn magteloozen stand,
Die niet bidden kan of zugten,
Zonder trekking van u hand,
’K heb geen ligt nog zielen oogen,
Nog begeerten of vermogen,
’K kan mijn herte Godes Zoon,
Niet verheffen tot u throon.
3.
Og mijn voeten zijn gebonden,
Aan de aarde, en mijn hert,
Is vol ongeloof en zonden,
| |
[pagina 122]
| |
En zit overal verwert,
Veele dingen ag bezwarent,
Anders vloog ik als een arent,
Was mijn ziel eens los en vry,
Daar ik nu gebonden zy.
4.
Loop ik zomtijds als een hinde,
Voor een kleyne oogenblik,
’K zal wel haast weer ondervinden,
Dat mijn hert zit in den strik,
Van de wereld en de zonden,
En van veel verdorve vonden,
Des mijn geest elendig is,
Als ik uwe trekking mis.
5.
Trek my dan door liefde banden,
Goede Iezu na u toe,
Laat mijn hert in yver branden,
Dan word ik de weg niet moe,
Schenk mijn ziele ligt en leeven,
Wilt my geestes trekking geeven,
Dat ik loopen mag gestaag,
Zonder moede zijn of traag.
6.
’K zie met smert geheele hoopen,
En met yver in hun doen,
Arme Wereldlinge loopen,
En ik kan niet heenen spoen,
’K zie met schaamt’ dat veele vromen,
My voor vry tot Zion komen,
En zy raaken my uyt oog,
Goede Iezu ag gedoog
| |
[pagina 123]
| |
7.
Niet dat ik die tot u leeden,
En u schapen ook behoor,
Al u volk voor uyt zie treeden,
Trek en werk kragtdadig door,
In my al u welbehagen,
Wilt mijn ziele onderschragen,
Og Dat ik u beeld en leer,
Mogt vertoonen t’uwer eer.
8.
Al mijn ligt en ziele kragte,
Zijn in u o Leevens-vorst,
Leer my maar geloovig wagte,
En met sterken zielen dorst,
En verlangen aan u kleeven,
Door ’t geloove in u leeven,
Geef mijn ziele heylig werk,
Maak my in’t geloove sterk.
9.
Stort u liefde in mijn herten,
Sterk het altijd met gena,
Laat dan kome kruys en smerten,
’K weet dat ik gemoedigt ga,
Met u loop ik door een bende,
’K vrees geen werk nog geen elende,
U genade is altijd,
My genoeg tot heerlijkheid.
10.
Nu gy zult ’t voor my volenden,
En u goedertierendheid,
Zult gy nooyd van my afwenden,
| |
[pagina 124]
| |
Want die duurd in eeuwigheid,
Wilt my dan geduurig leyden,
Tot de dood my doet verscheyden,
Laat niet varen immermeer,
Uwer handen werk o Heer.
|
|