De lofzangen Israels, waar onder de Heere woont, zynde eenige geestelijke liederen (deel 1)
(1752)–Jacob Groenewegen– Auteursrechtvrij
[pagina 42]
| |
Wie is hy die daar enz.15de Lied1.
Liefste Iezu vol meedogen,
Die my tot u eyge bruyt,
Uyt de wereld hebt getogen,
Na u eeuwig raats besluyt:
Die van zonden vloek en tooren,
My verlost hebt en herbooren,
Door u geest my aangevat,
En geleijd op, en geleijd op,
En geleijd op ’s leevens pat.
2.
Uw ontferming en genaden,
Heeft my met een zoet geweld,
Van der dood en helle paden,
Op des leevens baan gesteld,
Kond’ik door geloof en hoope,
Nu maar spoedig henen loope,
Mogt ik op des leevens baan,
Nu met groote, nu met groote,
Nu met groote stappen gaan.
3.
’K heb o Iezus ligt en leeven,
U tot elke stap van doen,
Gy moet my genade geven,
Om mijn weg daar heen te spoen,
| |
[pagina 43]
| |
Gy moet door u geest geleyen,
My door ’s werelds woesterneyen,
Zonder u kan ik niet voort:
Laat de lampe, laat de lampe,
Laat de lampe van u woord.
4.
En u geest mijn ziel bestralen,
My geleyden aan u zy,
’K zal gedurig anders dwalen,
In des werelds woesteny,
Laat u vuur en wolk-colomme,
My verligten van rontsomme,
Iezus lief u hand en raad,
Is alleen mijn, is alleen mijn,
Is alleen mijn toeverlaat.
5.
Als ik die niet vast kan houwen,
Door ’t geloove grypen aan,
Is mijn ziele vol benouwen,
’K heb geen kragten om te staan,
Gun my dog op u te steunen,
Iezus laat ik op u leunen,
Reijkt u hand daar is de mijn,
Laat ons metge-, laat ons metge-,
Laat ons metgezelle zijn.
6.
Laat ik kragt van u genieten,
Ligt en geest tot aller tijd,
Dan zal my geen weg verdrieten,
Zelfs van lyde druk en strijd,
Trek my Iezu gy alleene,
Ley my na dat Kanaan heene,
| |
[pagina 44]
| |
Ley my door de smalle poort,
Ik zal ’t verwagte, ik zal ’t verwagte,
Ik zal ’t verwagte op u woort.
7.
’K heb mijn weg met u begonnen,
Aan u leyding my verpand,
Laat ik dan nooyt onbezonnen,
U verlaten en u hand,
’K heb mijn woord aan u gegeven,
Om na uwen raad te leven,
Ley my maar door ’t smalle pad,
Na de zalige, na de zalige,
Na de zalige Hemel stad.
8.
Ik weet u leyding is zoo veylig,
’t Loopt zoo regt op Kanaan aan,
Al u wegen zijn zoo heylig,
’K ben dan op een effe baan,
’K wil my dan zoo late leyje,
Door des werelds woesterneyje,
Tot ik zie u aangezigt,
In het eeuwig, in het eeuwig,
In het eeuwig zalig ligt.
|
|