De lofzangen Israels, waar onder de Heere woont, zynde eenige geestelijke liederen (deel 1)
(1752)–Jacob Groenewegen– Auteursrechtvrij
[pagina 22]
| |
Stem: Zoet gezelschap enz.8ste Lied1.
Og wat is dat leeven zoet,
Daar men God het hoogste goet,
In zijn ziele mag genieten,
My aangaande al ’t verdriet,
Mag dan geen verdriet meer hieten,
Al mijn druk dan heene vliet.
2.
My aangaande als ik ’t ligt,
Van des Konings aangezigt,
Mag genieten en aanschouwen;
Als de Heere in my daalt,
En zijn geest my komt bedouwen,
Dan is al mijn druk betaalt.
3.
My aangaande ’t is my goet,
Wat de Wereld zegt of doet,
’K wil hun deel haar gaaren geeven,
’t Is my veel dat ik gewis,
Weet dat al mijn ziele leeven,
By den Heer der Heeren is.
4.
My aangaande, al ’t genot
Dezer Wereld en van God,
| |
[pagina 23]
| |
En zijn gunste zijn gescheyden,
My ter keuse voorgesteld,
Zou mijn ziele niet verblyden,
Ia geen bande van geweld.
5.
My aangaande ’t is mijn lust,
’t Is mijn goed en ziele rust,
Met mijn God alleen te leeven,
En de Wereld uyt het oog,
Met mijn herte opgeheeven,
Van beneden na om hoog.
6.
My aangaande ’s Werelds kint,
Die u vreugt en leeven vind,
In de zond’ en ydelheeden,
Ik verkies een ander goed,
’k Ben niet met u deel te vreeden,
Al u zoet is my maar roet.
7.
My aangaande o mijn God,
Weest mijn zalig deel en lot,
Laat ik in en by u leeven,
Boven lugt en boven ’t zwerk,
Met de Hemel geeste zweeven,
In ’t gezigt van ’t hemel werk.
8.
My aangaande o mijn Heer,
Dat zou zijn mijn ziels begeer,
Maar helaas ik ben tot dwaalen,
En tot zwerven om, gereet,
| |
[pagina 24]
| |
Zet mijn hert en tong tot pralen,
Anders dwaal ik eer ik ’t weet.
9.
Daarom is mijn hert verblijd,
Dat ik eens in deeze tijd,
Eeuwig Heer u zal aanschouwe:
Leeve in volmaakte deugt,
Vry van alle druk en rouwe,
In volzalig hemel vreugt.
|
|