De droeve, ende blyde wereldt
(1671)–Joan de Grieck– AuteursrechtvrijBehelsende vele treurighe gheschiedenissen, belacchelycke kluchten, heerlycke leeringen, ende andere ongemeene aerdigheden
[pagina 131]
| |
moedt, een Sin, &c. in dese twee Lichamen woonde. Ten tijde van dese twee leefden den grouwsamen ende bloedt-dorstighen Tyran Dyonisius, die Damon (ick weet niet uijt wat oorseack) ter doodt veroordeelde, en een sekere tijdt, dagh en uer van sterven voorstelde en voorschreef, waer teghen hy hem bereydt maecken soude. Als Damon nu bemerckte ende gewaer wierdt dat hy sterven moest, badt hy den Tyran met smeeckende woorden, dat hy hem soo veel vergunnen, en soo ghenadigh wesen wilde, dat hy eens naer sijn Ouders reysen mocht, door dien hy daer wat nootwendighs hadde te verrichten, dat hy nienandt anders toevertrouwen ofte belasten kon als sijn eyghen selven: dede hem daer-en-boven dese belofte, dat hy niet alleen tegen dien dagh, op welcken hy sterven soude, aldaer soude present en teghenwoordigh sijn, maer dat hy dien tydt over sijn vertrouwden | |
[pagina 132]
| |
vriendt Pythias in sijn plaets stellen, ende tot een pandt laten wilde. Dionysius was op dese conditie te vreden, en gaf sijn belofte een plaets, liet derhalven Damon heen reysen. Pythias stelde sich nu voor sijn vriendt Damon ghewilligh en sonder teghensegghen in de ghevanckenis, weygerde oock niet voor hem te sterven. O wat een groot vertrouwen en getrouwen Broederschap! Den dagh van sterven naeckte: Damon bleef noch uyt: Pythias heeft sich hier over in't minste niet ontset en bekommert. Als nu den dagh, tydt en uer van sterven teghenwoordigh was, beval den tyran Dionysius dat men Pythias in plaets van Damon het leven benemen soude. Als Pythias dit ter ooren quam, gingh hy goets moets naer het wreede moort-tonneel, om dat sijn vriendt Damon dies te langher leven, en onder de sterffelycke menschen wandelen en verkeeren mocht. Maer siet wederom | |
[pagina 133]
| |
een exempel van broederlijckde liefde! want als Pythias sich nedersetten en knielen soude, om door het bloedt-minnende swaert te sneuvelen en om te komen, komt Damon juyst aengheloopen, roepende dat hy daer was, men soude derhalven Pythias in't leven behouden. Dit wonder-werck heeft de faem aen Dyonisius verkondicht, die sich ten hooghsten hier over verwonderende, seyde, Hoe is het moghelyck, dat de liefde twee herten en gemoederen soo vast aen malkander verbinden en verknochten kan? heeft daerom niet allen dese twee vrienden los en vry ghesproocken, maer oock versocht, dat hy als den derden man en vrient haer geselschap ghenieten moght. Hy isser wel aen die sulcken vrient opgespeurt heeft, want men pleegh te segghen. Een Vriendt in de noodt,
Een Vriendt in de doodt,
Is een kost'lyck kleyn noodt.
|
|