Papieren huizen
(1952)–Ben van Grevenbroek– Auteursrecht onbekendEen Curaçaose episode uit een gewoon mensenleven
[pagina 190]
| |
OntknopingRuth had luck gehad. Ze was veilig ontsnapt aan de waakzame blikken van de tantes en voer met haar ‘date’ 't haventje van 't Spaanse Water uit. Bobby was een Curaçaos-Amerikaanse collegeboy met vacantie terug op 't eiland waar z'n vaderen geld verdiend hadden om hem z'n ‘good time’ mogelijk te maken. Hij had altijd een ‘good time’; hij hoorde bij de lieden die te stom zijn om pech te hebben. 's Morgens had hij lopen slenteren door de stad, iedere stap een oude kennis groetend, en zo had de heer Toledo hem z'n boot te leen aangeboden. Hij had 't aanbod met gepast enthousiasme aanvaard. Hij wist wel niet direct waarvoor hij 't ding nodig had, maar toen hij daarna Ruth trof in ‘Alaska’ had hij haar prompt uitgenodigd voor die middag. Ruth en hij kenden elkaar al van de kinderparties. Hij had altijd een zwak voor haar gehad, maar ze was hem een beetje te overrompelend geweest. Ze was nog niet erg ‘easy’, maar hij had wat meer durf gekregen door enige college-ervaringen. Ze konden fijn Papiaments en Engels praten over niets, Ruth lag op 't dekje in de zon en hij stuurde kalm langs de klipjes naar de open zee. 't Strandje kwam al in zicht. Er stond één auto. Op zo'n door-de-weekse middag was 't daar nooit druk. Met echt Curaçaose nieuwsgierigheid richtte | |
[pagina 191]
| |
Ruth zich een beetje op om even te kijken wie daar waren. Ze zag een meisjesgestalte tussen de mangroven, onduidelijk, in een wit badpak. Bij de auto stond een man; niet erg voordelig, hij worstelde tussen boven- en onderbroek. Maar die auto! Ruth keek gespannen. Dat was Jans Oldsmobile, het grote model, lichtgroen, zo was er maar één op 't eiland. Ze herkende Jan nu ook. En Conchita had geen wit badpak en zou zeker niet stiekem met Jan meegaan. Bovendien verwaarloosde hij haar de laatste tijd schandalig. Woede vlamde in haar op. Dan was dat dus die dushi van hem. Alles wat de mensen vertelden, was waar! Jammer dat ze haar niet beter kon zien. Met grote moeite beheerste ze zich; 't ging Bobby niets aan. Misschien wist hij nog niets. Als ze niets liet merken, zou hij dit avontuur nooit weten. Ruth had niet veel zin meer in haar eigen avontuur. Maar Bobby was juist erg happig. Hij wilde nu al een volgende afspraak maken. Ruths hoofd stond er niet naar. Ze zei hem beter even af te wachten hoeveel mensen van deze ‘date’ wisten. Hij kon haar altijd overdag opbellen. Ze wilde niet zo vervelend zijn om nu al terug te gaan, maar haar plezier was weg. Ze had zelf mopjes gemaakt op Jans ontrouw, maar nu ze met eigen ogen had gezien hoe hij Conchita openlijk bedroog, werd ze fel boos. Ze voelde dat ze de hele middag comedie speelde, terwijl ze zon op wraak. In ieder geval wilde ze vroeg naar huis. Om half zes stond ze onder de douche; ze kon mooi op tijd klaar zijn voor 't eten, waar de tantes altijd zo vervelend precies mee waren. En daarna zou ze zien een auto te pakken te krijgen om eens even met Jan te gaan praten. Ze zou hem niet sparen. Gelukkig was iedereen op tijd en de maaltijd schoot vlug op. Ze had terloops geïnformeerd naar de plannen van de familie voor de avond, maar er was niets bijzonders. Pápa was moe en bleef | |
[pagina 192]
| |
thuis, Conchita zwijgzaam, Myrna ruziede een beetje met Inez, José was helemaal niet verschenen. De familie-auto stond voor de deur en de sleuteltjes lagen als gewoonlijk op de trumeau onder de spiegel. De chauffeur was gelukkig weer eens met de politiek bezig. Ruth rekende snel uit dat Jan best thuis kon zijn. Hij had natuurlijk eerst die kip naar 't hotel moeten brengen en daar aten ze om half zeven. Hij kon daar dus niet blijven plakken. Hij zou wel aan tafel zijn in z'n pension. Z'n eetlust zou wel een beetje lijden onder haar bezoek, dacht Ruth grimmig, terwijl ze de wagen startte. De oude dames op de stoep aan de overkant rekten geïnteresseerd de vette halzen toen ze wegreed. Kan niet schelen. Konden ze morgen tenminste bij de tantes kletsen. Haar escapade zou wel uitkomen. Maar 't was een heilige zaak voor haar. Ze reed eenmaal langs 't huis om zich de ligging precies in te prenten en de tweede keer zette ze tijdig de motor af en kwam geruisloos voor 't hek. De voordeur stond open en ze liep rechtdoor naar Jans kamer. Gelukkig was ze er eens eerder geweest. Die Surinaamse vrouw kon haar niet ophouden met haar gekwaak. Jan zat in een open shirt aan een hoek van de tafel z'n schoenen aan te trekken; een jasje hing aan de boekenplank, z'n das over een stoelleuning. Z'n avondmaal had hij al op. Badpak en duikbril lagen bij de deur op de grond. Ze nam alles in één blik op. Jan veerde half overeind, maar ze nam zelf een stoel tegenover hem en maakte een plechtig bezwerend gebaar van: geen omslag. ‘Als je voor Conchita geen beleefdheid hebt, hoeft 't voor mij ook niet. Ik heb vanmiddag met eigen ogen gezien dat de praatjes over jou en dat Engelse kind waar zijn. Je hoeft niets te ontkennen; jullie waren aan 't Spaanse Water. Stommerik, 't mankeert er nog maar aan dat je met haar naar Piscadera gaat....’ Jan viel haar bruutweg in de rede: | |
[pagina 193]
| |
‘Wat gaat jou dat aan, Ruth. Ik doe mijn werk en je vader verdient genoeg aan me. Voor de rest ben ik met de familie niet meer on speaking terms. Ik weet werkelijk niet waaraan ik de eer van je bezoek te danken heb. En als je van plan bent om me de huid vol te schelden, doe 't dan vlug en verdwijn, want ik moet uit.’ ‘Ze heeft je aardig aan 't lijntje, hè?’ informeerde Ruth spottend. ‘Dat is juist de hele fout van Conchita. Ze had je flinker moeten aanpakken. Mij zou je dit niet leveren. En haast heb ik helemaal niet. Als je soms al weer naar dat kind moet, kan ze wachten. Conchita wacht al een paar weken. Hoe stel je je eigenlijk voor dat dit moet aflopen? Dacht je dat Conchita met hangende pootjes naar je toe zou komen om te vragen of ze asjeblieft met je mag trouwen. Je kent ons nog niet, pobrecito, we kunnen je maken en breken. Je kunt met een meisje uit onze kringen maar niet doen wat je wil. Nee, kijk maar niet op je horloge, ik heb de tijd. Ik ga nog lang niet weg. Ik wil deze geschiedenis tot een einde hebben, vanavond. Ik wil dat je je verloving verbreekt en verdwijnt, of ik wil dat je die Engelse dame de bons geeft en Conchita je excuses aanbiedt, en dan ga je eerst maar een poosje op Aruba werken tot de praatjes voorbij zijn. Dan kun je terugkomen en...’ ‘Je Pápa heeft je aardig geïnstrueerd, dat moet ik zeggen. Je komt hier met alle voorwaarden van de tyrannie, waar ik mijn buik al dik van vol heb. Waarom blijft je vader me uit de weg? Waarom blijven jullie me allemaal uit de weg? Omdat jullie scheef liggen. Jullie weten bliksems goed dat je fout bent. Ik ben geen stuk huisraad van de familie, ik slik niet alles. Jullie kunnen niet boven op m'n kop gaan zitten en dan eens kijken wanneer Jan al blauw wordt en stuiptrekt. En hou nou maar op met vredesengeltje te spelen, want die rol past je niet. En donder nu op want ik moet nodig weg.’ | |
[pagina 194]
| |
Jan was gaandeweg bozer geworden, hij trilde van woede. Ruth was eigenlijk een beetje bang, maar nog strijdvaardig genoeg. Haar oog viel op een bonboekje van de club Asiento op de tafel en ze kreeg een idee: ‘Wat kan 't mij schelen of je niet op tijd komt voor de Isla-bioscoop. Je begint je zeker langzaamaan in 't openbaar te vertonen met die vrouw? Als ik dat voor vanavond kan voorkomen, heb ik toch nog iets goeds gedaan.’ En toen was ze ongeveer uitgeraasd en kwam onwillekeurig in een overredende toon: ‘Je kon beter met mij meegaan en alles regelen met pápa. Hij is thuis en Conchita ook. Wat is er nu eigenlijk allemaal bij elkaar gebeurd, Jan. Zo veel bijzonders? Well?’ ‘O nee, noem 't maar niets bijzonders als je de huid wordt volgescholden over allerlei vermeende misdrijven tegen de heilige belangen van de zaak. Waar ben ik door je vader niet allemaal van beschuldigd. Ik heb me in z'n agenturen willen mengen; ik ben in mijn ijver om zoveel mogelijk voor de zaak te doen buiten m'n boekje gegaan, en heb op de lange tenen van 't personeel getrapt; ik heb zonder de genadige toestemming van je vader bij de K.L.M. gewerkt, twee hele avonden, en nog voor m'n plezier. Weet je nog dat jij zelf hebt gezegd dat ik in een vrij beroep nooit zulke moeilijkheden zou krijgen? Zeg, weet je dat nog?’ Onder Jans opgewonden woorden zocht ze in haar tasje naar een sigaret. Jan stond op en reikte haar vuur. Ze legde haar hand over de zijne, keek naar hem op. ‘Jan, ik dacht altijd dat Hollanders zo nuchter waren en niet zo heet gebakerd als wij. Ik weet ook wel dat een man best een slip kan maken, maar je kunt er niet mee doorgaan. Kom tot jezelf.’ Ze hield zijn hand vast en stond nu tegenover hem, oog in oog. Jan legde z'n andere hand op haar schouder. | |
[pagina 195]
| |
‘Ruth, luister, jij bent after all de redelijkste van de hele familie. Ik zal proberen...’ Wat hij wilde proberen kwam Ruth nooit te weten, want er klonk een hoog spottend lachje: ‘How sweet, you two hummingbirds. Keep Piper waiting.’ En toen met een driftige hakkenstamp: ‘Ik ben niet gewend te wachten, als onze brave Jan weer bij z'n lover met haar vele geld wil terugkeren. Als ik naar de bioscoop wil of naar een party, knip ik met m'n vingers en ik kan mijn gezelschap uitzoeken uit zo'n lange rij. That man, hij wil te veel hebben. Maar Piper doet niet fifty-fifty. Alles of niets. Ik heb nu lang genoeg verstoppertje met je gespeeld. Vanavond zouden we ons laten zien. Maar je krabbelt terug, hè? Je staat hier te vrijen, terwijl ik zit te wachten. No sir, Piper wacht nooit op een man. Good bye,’ ze gaf een nijdige schop tegen 't rolletje badgoed. De zwembroek lag dwaas met wanhopig uitgestrekte korte pijpjes en een mal kronkelkoordje er achteraan. Ruth wilde iets zeggen, slikte het weg, liep schuw het huis uit. In de auto besloot ze haar hele bezoek te verzwijgen. Ze zou maar eens zien hoe Jan reageerde. Als ze nu ging praten, kon ze alleen de boel bederven. Misschien had ze de boel al bedorven? Nee, toch niet, ze had winst geboekt. Jan had geen schijn van kans meer bij die she-wolf. Die was op haar tenen getrapt. Ruth veegde 't zweet van haar bovenlip. Het had gespannen!
Met gierende banden jakkerde Pletterman met Pierre naar de Penstraat. De bolskruik had hen toch langer opgehouden dan ze gedacht hadden. Met schrik keek Pletterman op z'n horloge aan z'n dikke pols. ‘Harry hup, Molengraaff, anders hijsen we 't niet.’ Jan stond op 't punt uit te gaan. Ze pakten hem zonder commentaar bij de armen. | |
[pagina 196]
| |
‘Laat me los, verdomme, ik moet weg’. ‘Als je naar Conchita gaat, laten we je los. In alle andere gevallen zie ik geen urgentie. Sta ons dan eerst beleefd te woord.’ ‘Sjonge, sjonge, wat een haast, en dat op zo'n klein eiland. Je zou d'r nog afvallen,’ suste Pletterman. ‘Donder op, ik moet naar de Isla,’ protesteerde Jan. Maar niets hielp. Ze trokken hem z'n kamer in, plakten hem op een stoel en stopten hem een sigaret in z'n mond. De kamer was lichtelijk in wanorde. Een stoel lag om. Een duikbril met een ster in 't glas op de grond, een zwembroek en een badhanddoek zwierven rond tezamen met verscheidene sigarettenpeukjes. ‘Zo zo, je heb zwaar nagedacht, broeder. Dat zien ik. Hoe hebben we 't nou met je?’ gromde Pletterman. Jan zei niets; zat verwezen voor zich uit te staren. Pierre zei: ‘Amigoe, ik geloof dat we net op tijd komen. Ik ruik hier vrouwen, en ik denk dat ze je 't vuur na aan de schenen hebben gelegd. Het is met vrouwen altijd lastig argumenteren. Maar nu zijn ze weg. We kunnen dus als mannen onder elkaar praten. Maar dan moet jij ook wat zeggen en niet alleen vuil zitten kijken. Jan gaf geen antwoord en keek inderdaad ‘vuil’. ‘Jan, jonge, je kijk of je overal stront ziet leggen,’ zei Pletterman overredend. ‘Je zit er natuurlijk wel dik in, maar daarom zijn we juist gekomen: om je d'r uit te halen. Spuug nou al je gal maar es uit. We zijn niet gauw beledigd, hoor. We komen as vrienden en je ken op ons rekenen.’ Jan slikte heftig, smeet z'n sigaret op de grond, die door Pierre gedienstig werd uitgetrapt. Hij wilde zeggen: je hebt geen brandverzekering, amigoe, maar beheerste zich. Toen kwam Jan los: ‘Je zei iets van stront, hè. Nou, daar zit ik tot over mijn | |
[pagina 197]
| |
oren in. Twee vrouwen aan m'n kop. Wat zeg ik? Drie.’ Plettermans mond viel open. Hij mompelde: da's knap op jouw jaren. Pierre knikte bemoedigend: uitspugen, alles. ‘Ik had daarnet Ruth hier, Conchita's zuster. Ze kwam 't voor Conchita opnemen en ik kon 'r niet kwijtraken. En toen kwam Piper binnen en die dacht dat Conchita bij me was en ze gaf een nummertje weg dat 't niet mooi meer was en stormde weg. En nu moet ik 't Piper allemaal gaan uitleggen, en nu komen jullie aan m'n kop zaniken en ik heb juist de grootste haast.’ Pletterman legde z'n grote knuist op Jans knie. ‘Zover ik die dushi's ken, is er toch al niet meer mee te praten, jong. Lichtgeraakt, heetgebakerd, ze gooit je de deur in je snuit. Ga jij 't maar met je Conchita in orde maken. Wat jij, Molengraaff?’ ‘Niks wat jij, Molengraaff. Uit is uit, maar dan ook met allebei. Met allebei, hoor je. Ik zal 't ze wel even gaan vertellen, verdomme, ik zal me daar met de hele familie van tantes, pápa en zusters gaan trouwen. De enige die hartstikke onverschillig is, is José. Maar daar zal die z'n reden wel voor hebben. Dat gedonder met die zaak en die hele familie zit me tot zover. Ik ga bij de K.L.M. werken. Vanavond naar Lopez en morgen solliciteer ik bij de K.L.M.’ Jan wilde al weer opstaan. Toen kwam Pierre's stem: ‘Ik zou de volgorde maar omdraaien, Jan. Morgen eerst eens informeren of de K.L.M. je kan gebruiken. En daarna pas Lopez opzeggen. Geen oude schoenen weggooien, voordat je nieuwe hebt. En vanavond een klein borreltje drinken en geen ruzie gaan vechten bij Sjon Manchi. Je stemming is niet zo best, weet je. Morgen ben je kalmer en misschien een beetje zakelijker. Sjon Manchi heeft nog al 't een en ander voor je gedaan en misschien heb je nog wel een beetje schuld aan hem. | |
[pagina 198]
| |
Als je Conchita niet meer wil hebben, tja, je kunt van mij moeilijk verwachten dat ik 't huwelijk propageer.’ Pletterman zat 't hoofd te schudden: ‘Jullie benne vlegels en ik voel me ineens oud en degelijk. Maar in ieder geval, jonge, blijf fatsoenlijk tegen Sjon Manchi. En daarom moet je vanavond niet gaan. Molengraaff heeft gelijk. Je bent nu zo vechtlustig als een haan. En nu niet verder kletse, maar een fijn pokertje.’ Handig draaide hij 't gesprek af alsof hij een radio bediende met een vervelende spreker, en haalde een spel kaarten uit z'n zak. Hij was niet van plan om Jan voorlopig alleen te laten. Pierre stelde zich met de hospita in verbinding voor een drankje en kwam terug met een dubbele kruik Bols. ‘Die ken je nog wel, hè Jan, uit je kinderjaren aan boord.’ Inderdaad was Jan even laveloos als op die zorgeloze reis, toen de beide straffe drinkers hem grinnikend op z'n bed donderden en de lamp uitdraaiden. ‘Een knap stukkie werk, broer, en een borrel gezopen uit pure naastenliefde. Heb ie niet dikkels. Wat?’ Pierre knikte eens even en zwijgend reden ze naar Pietermaai Smal, waar Pletterman in z'n eigen auto overstapte. Hij riep nog: ‘Hou me op de hoogte.’ Pierre strompelde z'n wrakke trap op, ‘de hoogte heb ik al.’
Om tien uur in de morgen reed Pápa zelf even naar huis omdat z'n nieuwe ballpointpen hem toch niet zo goed beviel als z'n oude vulpen. Hij had geen zin iemand van z'n personeel in z'n privé-vertrek te laten neuzen. De tantes hadden koffie-visite van de overbuurdames. Ze zaten met haar vieren in de patio geheimzinnig met de hoofden bij elkaar druk te beweren en schrokken kennelijk toen Pápa ineens kwam binnenstuiven. Tía Aura richtte een beschuldigende vinger op hem. | |
[pagina 199]
| |
‘Zo gaat 't nu als je niet streng genoeg bent voor je kinderen. Je hebt Ruth altijd bewonderd om haar zelfstandigheid en nu ontglipt ze je. Gisteravond nog is ze een hele tijd met de auto alleen weg geweest.’ Pápa reageerde onmiddellijk en waakzaam: ‘Dan is ze vast niet alleen weggeweest. Wat is daar nu aan. Dat doet geen mens. Maar met wie dan wel? Ruth, Ruth, waar zit je?’ Ruth had wat zitten peinzen op haar kamer, was laat opgestaan, kon die dag haar draai niet vinden. Ze had net de nutteloze Bobby opgebeld om te komen, ochtendvulling. Ze moest uit de buurt van de tantes blijven, die koffievisite hadden van die roddels van de overkant. Ze zouden over haar escapade van gisteravond ook wel een duit in 't zakje doen. Atá, nu riep Pápa haar. Wat zou er zijn? Ruth kwam liefjes naar haar vader toe. Vroeg waarmee ze hem kon helpen, maar werd bruutweg geattaqueerd: ‘Waar ben je gisteravond met de auto naar toe geweest?’ Ruth knipperde even met de ogen; dat liep verkeerd. ‘Gewoon, met Bobby een beetje rondgereden. Hij heeft immers zelf geen auto. Hij wil niet altijd een auto lenen. We hebben wat gepraat.’ En toen een beetje venijnig: ‘Als Bobby hier was gekomen, zou natuurlijk heel Scharloo weer wat te zeggen hebben.’ O dat rund, die stommeling, buricu,Ga naar voetnoot1) daar kwam Bobby breed glimlachend binnenstappen! Viel met z'n neus in de boter. Pápa dook er op: ‘Waar ben jij gisteravond met Ruth heen geweest?’ ‘Eh, ik ben gisteravond naar de bioscoop geweest.’ ‘Dat lieg je. De vroege voorstelling duurt tot negen uur en Ruth was ver vóór negen thuis.’ ‘Ja maar, ik was alleen. Ik heb Ruth gisteravond niet gezien.’ Hij zag zoveel ongeloof, veelbetekenende blikken en | |
[pagina 200]
| |
beschuldiging dat hij er aan toevoegde: ‘Eh, heb ik iets verkeerds gezegd?’ ‘Nee, ezel,’ viel Ruth uit, ‘de enige keer dat je de waarheid spreekt, had je nu juist moeten liegen. Ik zal 't allemaal wel vertellen, maar laten we dan maar midden op Scharloo gaan staan, dan hebben we nog meer belangstelling dan hier.’ Deze wenk was de dames van de overkant te duidelijk en vrij haastig namen ze afscheid met nog een giftige blik op Ruth. Ze knikte voldaan en zei: ‘Roep Conchita er ook maar bij. Die gaat het 't meest aan van allemaal. Conchita!’ Conchita kwam, geschrokken, verlegen; had zich ook al weggehouden voor de koffievisite. ‘Luister nu. Ik wist die geschiedenis van Jan en die Engelse dushi van hem. Ik wilde hier een eind aan maken om Conchita te helpen. Ik ging naar Jan toe en praatte met hem. Hij was koppig, koppig. Het duurde lang voordat hij naar me wilde luisteren. U bent de schuld van alles, Pápa. Hij is een macamba uit een vrij land. Hij wil niet dat U over hem en Conchita de baas speelt. Hij wil niet bespionneerd worden in z'n werk. Hij wil zelfstandig zijn. En misschien heeft hij wel een beetje gelijk ook.’ ‘Por Diós,’ raasde Pápa, ‘jij hebt veel te lang met hem gepraat. Jij staat onder zijn invloed. Conchita is veel flinker. Die luistert naar mij; die komt op voor de familie. Zal ik je eens zeggen...’ ‘Nee, zeg maar niets. Er is nog veel meer gebeurd. Opeens kwam die dushi binnen en dacht dat ik Conchita was. Ze werd razend, stampte en maakte veel drukte, schold Jan uit en rende weg. Ik schrok erg en ben ook weggegaan. Ik dacht dat 't beter was niets te zeggen en te zien wat Jan zou doen. O, als die oude krengen maar niet gekomen waren....’ Pápa raasde en tierde dat de naam van al z'n dochters, | |
[pagina 201]
| |
van z'n hele familie over de straat ging. Hij zou 't die Jan Diepe wel eens inpeperen. Die snotaap zonder manieren; wat dacht hij wel. Nu, dat hoorde Pápa gauw genoeg, want op dit gloeiend hete ogenblik stapte Jan de patio binnen, grimmig, vastberaden. Hij voelde onmiddellijk de vijandige stemming, taxeerde ook de groepering: drie tegen hem alleen en dan nog een vreemde snuiter. Misschien al een pretendent voor Conchita. Als hij al enig gevoel voor toenadering had gehad, was hij dat nu wel kwijt. Pápa haalde adem voor een nieuwe uitbarsting, maar Jan hief bezwerend een arm op en deelde nuchter mede dat hij noch zakelijk noch geparenteerd aan de familie gebonden wilde zijn. Na alles wat nu voorbij was, wist hij heel duidelijk wat hij wilde. Hij was blij dat zijn verloving met Conchita niet van erg hartstochtelijke aard was geweest. Dat kon ook niet als je ineens tot verloofden wordt gebombardeerd. Misschien was 't zijn schuld dat hij 't Curaçaose tempo niet had kunnen bijhouden, misschien was 't Pápa's schuld die teveel had willen regelen van de zaken van 't hart, die nu eenmaal de vrije loop moeten hebben. Het speet hem voor Conchita, maar hij kon toch niet door 't leven met een vrouw die zo weinig flink was en nooit voor haar eigen mening durfde opkomen. De hele manier van zakendoen in de firma was hem te vreemd. Hij kende een oud gezegde van de Compagnie: de cost gaet voor de baet uyt, maar dat ontbrak in de zaak geheel en al. Misschien verwachtte hij te veel van een moderne manier van zakendoen, maar in ieder geval had hij bij andere bedrijven gezien hoe men wel strikt zakelijk kan werken en ook 't begrip service geven in practijk brengen. Daarom was hij blij dat hij bij de K.L.M. een kans had gekregen. Hij wees Pápa op een kleine schuld die hij van z'n salaris kon afhouden, en hij zou de auto bij de garage brengen die | |
[pagina 202]
| |
alle auto's van de firma onderhield. Hij wilde nu de familie groeten, hij had nog 't een en ander te doen, want morgen ging hij naar Miami. De laatste financiële regelingen kon Sjon Manchi wel treffen met de heer Molengraaff. Sjon Manchi trok z'n das los, hij stond op stikken. Hij kon geen woord uitbrengen en als hij had kunnen spreken, had hij waarschijnlijk whisky geroepen. Ruth maakte een gebaar naar Jan van: verdwijnen, en Bobby zei schaapachtig: ‘Ik loop zover mee,’ nam Jans arm en in een wip stonden ze onder de hete zon op Scharloo. ‘Zet me er maar ergens uit’, zei Bobby en ging naast Jan zitten. Ze reden over de Scharloobrug en Jan stopte bij de fruitbarkjes. ‘Ga maar een banaan eten’, zei hij en was al verder. Bobby keek hem verbaasd na.
Conchita zeeg neer op haar bed. Ze was ten einde raad. Ze snikte geluidloos, met droge ogen, nietsziende blik star omhoog. Niets bleef er over. Jan weg uit haar bestaantje. Het had zo gezellig kunnen zijn. Overal konden ze samen komen. Ze waren immers verloofd. Maar Jan had altijd zoveel bezwaren gehad tegen de chaperonne van de tantes, de zusjes, de hele familie-aanhang, zoals hij 't noemde. Er werd geklopt, de deur week zacht, Ruth kwam binnen met ijswater en aspirine. Ze werd onmiddellijk hoekig toen ze Conchita's hulpeloos verdriet zag. ‘Wees blij dat 't over is met die macamba. Het was toch niets voor jou. Jij bent niet geschikt voor zo'n jongen. Hij zal onze gewoonten en etiquette toch nooit begrijpen. En jij zal zijn ideeën er over nooit begrijpen.’ ‘Praat niet zo Amerikaans,’ snikte Conchita. ‘Poe, niets Amerikaans aan. Een Amerikaan zou ons ook niet begrijpen. Mij wel en ik hem ook wel. En Jan begrijp ik ook wel. Maar jij snapt 't niet. Jij bent gebonden | |
[pagina 203]
| |
aan familietradities van een halve eeuw geleden op z'n minst. Op school had ik altijd veel lagere cijfers dan jij, maar nu ben ik je voor. Van mannen van deze tijd snap jij niets. Jij bent een mooie pop, maar een jongen als Jan wil een meisje voor een echte vrijashi.Ga naar voetnoot1) En reken maar dat de meeste mannen dat willen. Denk niet dat ik jaloers ben. Mijn tijd komt ook wel. En dan krijg ik ruzie met de hele familie, want als ik een jongen heb, ga ik met hem uit, and how. En de hele familie laat ik thuis. Als ik een jongen moet treffen die genoegen neemt met 't gechaperonneer van de hele troep en alles maar gozeertGa naar voetnoot2) wat Pápa wil, geef ik hem een schop.’ Intussen was Conchita overeind gekomen. Door Ruths heftige woorden voelde ze zich beledigd en gekwetst. ‘Jij, Ruth jij, jij zou in staat zijn een man aan je te binden door een kind van hem te krijgen.’ Met een hoogrode kleur was 't er uit. ‘Sigur, ik en ik niet alleen, als die jongen de moeite waard is. Jij bent van de vorige eeuw. Jij laat je uithuwelijken. Dat is kinderen krijgen op commando. O, je bent de enige niet. Het gebeurt hier nog vaak genoeg. Maar amí no!Ga naar voetnoot3) Denk maar niet dat Jan een jongen voor mij is. O nee, ik wil geen jongen, ik wil een man! See what I mean. Maar ik geloof dat jij gelukkig had kunnen zijn met Jan. Hij was nog niet ontgroend en dat ben jij ook niet. En ik ook niet. Maar jij verwacht niet dat 't leven je iets leert, en Jan en ik wel. En Jan heeft geleerd. Je moet gelijke tred houden met je jongen of je komt in de achterstand. Dat zou mij niet overkomen.’ Conchita huilde dikke tranen onder de harde woorden en Ruth mompelde: ‘Esta malora,Ga naar voetnoot4) damn it all, rotters, men, all of them’, sloeg haar arm om Conchita heen: ‘Hier, drink maar eens.’ | |
[pagina 204]
| |
Jan reed nog een stuk door, remde automatisch af en bedacht toen dat hij in de zaak niets meer te maken had. Misschien lag er nog een stuk gereedschap van hem. Konden ze houden en in stikken voor zijn part. Hij ging Pierre zoeken, maar waar? Niet thuis, niet op de Club; dan kon hij overal zijn op Curaçao. Wat zou hij nu met z'n lege tijd doen? Gek, op zo'n druk eiland had hij nu ineens weer lege tijd. Sinds z'n aankomst nooit meer voorgekomen. Z'n ouders schrijven? Nee, maar even uitstellen. Hij reed naar buiten; de hele morgen tijd. Flink ver en flink hard. De laatste keer dat hij 't landschap zag. Grimmig bedacht hij dat hij geen enkel meisje zou helpen langs de weg, en ook niet in 't water. Z'n toekomst lag nu in de luchtvaart. Wat zou hem dat brengen? In 't dorpje Barber draaide hij naar links een geschaafde weg in. Zo kon hij via Santa Cruz en Soto weer terugkomen naar de stad. Hij werd in z'n overpeinzingen gestoord, omdat de motor niet prettig meer liep. De temperatuurwijzer stond op 100. Hij stopte en opende behoedzaam de motorkap. Met een doek draaide hij de radiatordop iets los. Een straal stoom spoot er uit: geen water meer. Hij liep een eindje verder; daar was een gouvernementsput. Onderin een spiegeltje water, tien of twaalf meter diep en geen emmer. In de buurt stond een oud huisje. Daar maar een emmer lenen. Een hondje blafte om z'n voeten, een magere kip schoot kakelend weg. Het erf zinderde in de hitte; er groeiden alleen een paar cactussen op de kale gele aarde en tegen 't huisje een vlammend rode trinitaria.Ga naar voetnoot1) Het huisje was half van leem opgetrokken en verder dichtgespijkerd met plat geslagen kerosineblikken. Als ze nou één blik heel hadden gelaten, kon hij zich redden. Touw had hij in de wagen. Het huisje zag er verlaten uit. Op de vloer in het schemerige licht zat een oude negerin. Ze legde kaarten. Ze keek | |
[pagina 205]
| |
Jan vragend aan. Wees op een bankje dat hij moest gaan zitten. Jan kende de eenvoudige gewoonten wel en wist dat je op 't platteland nergens ter wereld met de deur in huis moet vallen. Aan een verzoek is een lange inleiding verbonden. Hij sprak z'n beste Papiaments, misschien voor de laatste keer. De vrouw legde de kaarten opnieuw uit. ‘Meneer gaat een grote reis maken. Niet met een bark, ook niet met een baporGa naar voetnoot1). Ik zie een vogel in de kaart.’ Jan voelde een beetje belangstelling. ‘Wat ziet sjon meer?’ vroeg hij. Ze was bepaald een oude mirado di cartaGa naar voetnoot2), een waarzegster en kwakzalver. Er hingen bossen gedroogde kruiden aan 't dak. ‘Meneer heeft veel liefde gekend; meneer gozeertGa naar voetnoot3) de vrouwen niet meer. Maar de vrouwen gozeren meneer wel. Meneer komt niet terug, nuncaGa naar voetnoot4). Ik zie weer vrouwen om meneer. Mooie señoritas. Dat is bij de mannen zo. Meneer houdt van nos dushi Corsow, maar blijft niet.’ De oude vrouw met haar krakende stem legde weer kaarten uit. ‘Corsow is niet meer 't oude Corsow. Meneer gozeert de oude tijd. Meneer zal denken aan sjon Eligia en aan Corsow als hij over 't grote water is.’ Jan vond 't nu tijd om sjon Eligia om een blik te vragen en ze gaf hem bereidwillig een blik water uit haar eigen regenbakje. Jan vulde de radiator bij en bedankte haar voor haar voorspelling. Ze vroeg een paar sigaretten. Jan gaf haar z'n pakje. Ze stak er een aan met een stengel, die ze in haar houtskoolvuurtje liet aangloeien, en stak de sigaret met 't vuur in de mond. Een favoriete manier van roken.
Om half een trof hij Pierre thuis voor z'n laatste regelingen. Pierre deed zichtbaar z'n best een meewarige houding te vinden. Het prikkelde Jan. | |
[pagina 206]
| |
‘Je hoeft verdomme niet beleefd of medelijdend te doen. Doe maar gewoon. Doe maar zakelijk, dat vind je toch zo'n prima houding. Maar ga me niet pesten, want dan krijgen we de laatste middag dat ik hier ben, nog een flink stuk ruzie. ‘Eh, vriend Jan, hoe heb je je morgen doorgebracht na 't onderhoud met Sjon Manchi? Ja ja, ik kwam hem tegen toen hij grote parkeermoeilijkheden had tegenover z'n zaak. Hij zat maar te brullen en te toeteren achter 't stuur dat iemand uit de shop hem moest komen helpen parkeren, en op dat kritieke ogenblik wandelde ik langs. Ik kwam gelijk aan met een politieagent, die van plan was zich met Sjon Manchi te gaan bemoeien vanwege al 't lawaai. Ik kwam werkelijk op 't juiste moment. Als die agent één woord had gezegd, zou Sjon Manchi hem zo hebben uitgekafferd dat hij nu achter de tralies zou zitten wegens belediging. Ik heb de wagen van hem overgenomen en een eindje verder een gaatje gevonden. 't Enige wat Sjon Manchi me zei was: ‘Jij bent de enige fatsoenlijke vent op dit eiland. Kom bij mij werken.’ ‘Hij had bij mij z'n gal niet genoeg kunnen uitspuwen; alles ging te vlug. Hij had dus nog heel wat over. Ze zullen er in de zaak van gelust hebben. Ik hoop dat dat dikke ouwe loeder van de administratie de volle laag krijgt,’ grinnikte Jan wraakzuchtig. ‘Maar pas op met werken voor Sjon Manchi, want dan probeert hij je minstens aan twee van z'n dochters te koppelen.’ ‘Al was 't aan alle vier. Dat zijn vier vaderlijke erfdelen. Als ik zou trouwen, kan ik dat 't beste polygaam doen. Maar Pierre is niet zo haastig. Er is een kinderachtige woordspeling: bezint eer gij bemint, en Pierre is voor 't huwelijk nog altijd te kinderachtig. Maar jij, amigoe, bent te romantisch.’ ‘Wil jij me nou per se van 't eiland wegpraten of mag ik ook nog wat zeggen? Ik ben vanmorgen wezen rijden, | |
[pagina 207]
| |
laatste rit, de heuvels in. De Christoffel stond zo mooi scherp afgetekend. Ik kreeg nog een klein radiatorpechje en kwam in een koenoekoehuisje terecht bij een oude negerin. Dat oude mens wist me uit de kaarten te voorspellen dat ik hier zou weggaan. Dat kan ze toch niet van jou weten. Jij bent te zakelijk om je in te laten met oude kaartkijksters.’ ‘En jij te romantisch voor 't zakelijke Curaçao, Jan. Dit eiland is niet voor romantische zielen. De oude sjons kunnen zich in hun vrije tijd nog wel romantiek permitteren, maar een vreemdeling nooit. Die moet om z'n baantje denken. Daarom gaat 't mij hier niet slecht. Het hoofd koel, amigoe, en de vrouwen van je lijf.’ ‘Je bent weer op dreef, hè,’ geërgerd pakte Jan de krant op. Hij zag op de frontpagina iets over de instelling van 't College van Algemeen Bestuur; de eerste stap op de weg naar de autonomie. Pierre knikte wijs. ‘Je hoofd zal de laatste dagen wel niet erg gestaan hebben naar plaatselijk nieuws. Maar ze zijn begonnen met de oude heren colleges, hoor. Geen enkele jongeman, Hollander of landskind. De spes patriae heeft de toekomst niet. Alleen als je je verkoopt aan een rijk meisje en in de familie trouwt, heb je een kans. Maar die kans heb jij verspeeld. En daar hoef je niet rouwig om te zijn, want je moet in zo'n carrière heel wat slikken voor je toekomst; dat heb je zelf ondervonden. En after all moet je de toekomst dan toch in bed maken, want de landskleinkinderen zijn de opbrengst van de familiebelegging. Overigens lijkt mij deze kant van de carrière nog de aangenaamste.’ Jan gruwde van Pierre. Wat deed hij hier nog. Was hij maar vast weg. ‘Binnenkort zou ik wel een assistent kunnen gebruiken’, peinsde Pierre. ‘Hoe meer autonomie, hoe meer verzekeringen. Men vertrouwt die autonomie nog niet | |
[pagina 208]
| |
helemaal. De zakenlui bekijken 't verloop een beetje achterdochtig. Ze zijn happig op verzekeringen. Lui die me er van voren en van achteren uittrapten, zeggen nu meneer tegen me en vragen inlichtingen. Ze willen alles all risk verzekeren inclusief autonomie-molest. Ik mag dat wel.’ ‘Ik niet. Jij hebt een smerig vak. Jij wroet in alles. Als iemand een kwaal heeft, ben je er direct bij. Als ie een kind krijgt, is Molengraaff de eerste die een keurige felicitatie stuurt. Nu zit je te wroeten in de politiek. Maar doe 't asjeblieft zonder mijn hulp. Ik wroet liever in de ingewanden van een motor.’ ‘Natuurlijk Jan, 't was ook maar een zwak ogenblik van me. Een assistent is een paar jaar later een concurrent. Daarmee bedoel ik jou niet hoor, want jij zou nooit een concurrent kunnen worden. Het ligt je niet.’ ‘Wat ben je nu ineens keurig. Zeg maar rustig: daar ben je te stom voor. Ben ik ook; voor verzekeringen, voor politiek, voor zaken, overal ben ik te stom voor op dit slimme eiland. Daarom ga ik maar weg. Ze hebben me hier niet nodig. Overbodig voel ik me hier.’ Pierre suste Jan. Hij legde hem uit dat je juist niet zo erg knap moest zijn. Allerlei knappe economen zitten hier met kleine baantjes. Maar de lieden met een Mulo-diploma zijn de grote pieten. Hij probeerde hem een beetje in de stemming te brengen; besprak wat zakelijke regelingen, maar kon de gekwelde blik niet uit Jans ogen drijven. Jan ging weg. Het baantje van de K.L.M. aanvaarden. Voor opleiding naar Amerika, eindigen in Dakar of op een andere buitenpost. Als er maar werk was, werk. Hij stamde van een werkzame familie.
Einde.
Curaçao 1951/52. |
|