Het eiland
De oude heer zit in z'n wipstoel en kijkt uit over de kale stenige vlakte, die onderaan de stoep begint. De vlakte strekt zich uit tot een slordig hek aan de rand van een hofje. Achter het hofje is een baai waar duur, kostbaar metselzand door de zee is aangebracht. Op de goede verkoop van dat zand neemt onze vriend er nog eentje. Een whisky, niet puur, want dat is slecht voor zijn hart, maar met een scheut vermouth er in, wat weer slecht is voor zijn suiker. Zo is 't leven, peinst hij; als je 't ene slechte vermijdt, doe je 't andere. Voor zijn familie heeft hij goed gezorgd. In deze tijden brengt een plantage met een landhuis niet veel meer op. Slaven zijn er niet meer, òf de slavernij heeft een andere naam, por diós! Het huis wordt nu verhuurd voor lange tijd aan een oliebedrijf dat er een of andere democratische employé-cursus in wil geven. De baai is verkocht voor zandwinning. Gaat op die manier naar de bliksem voor 't natuurschoon. De argeloze zwemmer betaalt niettemin nog steeds twee gulden om te mogen zwemmen in 't troebele water en laat zich daarna pesten door de kleine vliegjes van het hofje, waar hij zijn koffie kookt en siesta probeert te houden. De stadsbezittingen zijn verhuurd in financieel veilige handen van stichtingen en protestantse kerk. Dit is nu allemaal van hem af. Hij zou 't moede hoofd te