Voetzoekers
(1932)–Jan Greshoff– Auteursrecht onbekend
[pagina 41]
| |
VIII
| |
[pagina 42]
| |
natuurlijk niet. Een advocaat uit Zuid-Holland heeft niets van een boer uit Périgord en de truffel is veel te smakelijk om met het weekblad De Zwarte Kat vergeleken te worden. Maar men heeft nu eenmaal soms van die vreemde, onverklaarbare associaties van gedachten en beelden. Overigens prefereert de oude heer Borel van Het Vaderland, De Zwarte Kat, boven De Zondaar van Alie Smeding en Jij en Ik van Mevrouw Edith Werkendam. D.w.z. op het gebied, waarop de oude heer Borel specialist is. De litteraire waarde van al deze geschriften blijft buiten bespreking. Het werkje van Mevrouw Werkendam heb ik niet gelezen en zal ik niet lezen. Maar De Zondaar ken ik. Het is een stom-vervelende, gerekte ethische verhandeling; een roman (als roman mislukt) met een zedelijke strekking, welke er duimen dik opligt. Om die strekking duidelijk te doen uitkomen, geeft de schrijfster eenige voorbeelden van wat er gebeurt voor verschrikkelijks, wanneer men afwijkt van het rechte pad der deugd. En het spreekt vanzelf dat deze voorbeelden onstichtelijk zijn, onstichtelijk moeten zijn, om het bedoelde effect te kunnen hebben. | |
[pagina 43]
| |
Wie De Zondaar pornografie noemt is, ter keuze: óf zeer dom, óf te kwader trouw, óf een grijsaard met de mentaliteit van een schooljongen die vieze woorden in zijn dictionnaire zoekt. En zeker heeft hij nooit een ‘echt’ pornografisch werkje ter hand genomen! Er zijn menschen die bezwaar hebben tegen een krachtig en rond uitgesproken meening. En het is inderdaad niet netjes om precies te zeggen wat men denkt. Ik voor mij heb echter nog méér bezwaar tegen lasteraars, die insinueeren dat het een schrijfster om vuilschrijven te doen is, terwijl dat manifest niet waar is, terwijl ieder eerlijk en verstandig mensch weten kan, wanneer hij onbevangen leest, dat de bedoelingen van die schrijfster, integendeel, moraliseerend zijn. Het is niet mijn wensch om De Zondaar als kunstwerk te verdedigen. Het is onverdedigbaar. Het eenige wat ik beweer is, dat het boek met pornografie - goddank voor de pornografie! - niets, maar dan ook heelemaal niets, te maken heeft. Wie zoo volkomen onmachtig is om uit een geschrift op te maken, wàt de schrijver gewild heeft, lijkt mij niet de aangewezen man om als kriticus zedelijke en aesthetische leiding te geven. | |
[pagina 44]
| |
En leiding geven is, naar het mij toeschijnt, nu juist de lieve kunst der vaderlandsche kriticussen. En wie een ernstig auteur noemt in een verband, als door den ouden heer Borel hier geschied is, mag misschien in het woord ‘oud’ een verzachtende omstandigheid vinden, maar mag verder in geen geval eenige aanspraak meer doen gelden op de qualificatie van ‘heer’. |
|