Verzameld werk. Deel 2. Legkaart
(1948)–Jan Greshoff– Auteursrecht onbekend
[pagina 287]
| |
1Wie niet hartgrondig naijverig op de jeugd is, heeft het leven ook niet echt en vurig lief. | |
2Zolang wij jong zijn openbaren zich de jaargetijden in ons, wanneer we oud zijn óm ons. | |
3De ouderdom vangt aan juist op het ogenblik, waarin men vrede met de wereld sluit. | |
4Ik benijd de jeugd, ook om de vele theorieën, die zij verkondigen en verdedigen kan zonder zich in eigen en onze ogen belachelijk te maken. | |
5De jeugd leeft in de toekomst, de ouderdom in het verleden. Het beslissend ogenblik in ieder mensenbestaan is dàt waarin hoop in betreuren overslaat. Daar breekt de lijn en wordt van stijgend, dalend. | |
6Aan het verleden kunnen wij steeds met een zeker genoegen denken, omdat het, zelfs als het niet aangenaam was, tenminste onschadelijk is; aan de toekomst die wij duchten, nooit. | |
7Het verleden boeit mij, omdat de mens er de hand in gehad heeft, méér dan de toekomst. | |
8Wij kunnen slechts worden wat we zijn. | |
[pagina 288]
| |
9Leren is bewustmaken van wat wij altijd onbewust geweten hebben. Wat wij aanleren blijft ons immer vreemd. | |
10Ontrouw is onafscheidelijk van het verschijnsel leven. Ook, neen vooràl: ontrouw aan zichzelf. | |
11Gewoonte is een besmettelijke ziekte, waarvan een afscheid ons genezen kan. Wie voor deze remedie vreest, sterft lang voor zijn dood. | |
12Aan de oever van een rivier staande hebben wij de zekerheid, dat daar voortdurend ànder water aan ons voorbijvloeit en dat het altijd water is. Zo stroomt er onophoudelijk een ànder leven door ons en het is altijd leven. | |
13Men kan standvastig en karakterloos, veranderlijk en karaktervast zijn. | |
14Verouderen is veranderen. Daarom worden zij die de verandering als het wezen des levens liefhebben opgewekte en nieuwsgierige grijsaards. | |
15Hij die zijn vergane vriendschappen verloochent, verarmt zich uit àngst voor wie hij vroeger was. | |
16Gevoelen kan het leven ons niet leren, wel afleren. | |
17Vrijwel allen worden wij geboren met de mogelijkheid | |
[pagina 289]
| |
tot gevoelen. Doch slechts de zeldzamen sterven er oud mede. | |
18Slechts zij die geen herinneringen gespaard hebben, vrezen de ouderdom. | |
19Jeugdherinneringen verstrekken ons alleen maar betrouwbare gegevens over de oude dag van den schrijver die ze te boek stelde. | |
20De vrolijkheid der jeugd is, bewust of onbewust, de maskering van een onbegrensde angst. Waarachtige blijmoedigheid treedt pas op na de algehele ontgoocheling, wanneer men het leven voldoende kent om de dood niet meer te vrezen. | |
21Een goede opvoeder houdt zich jong met de levenslust van zijn pupillen, een slechte maakt zijn pupillen oud met zijn verveling. | |
22De jeugd leeft van verlangen en stelt zich een ouderdom voor oneindig rijker en wijzer dan die, welke de ouders hem toonden. De ouderdom leeft van herdenking en verbeeldt zich dat zijn jeugd oneindig schoner en heftiger was dan die, welke zijn kinderen hem tonen. | |
23Wat ik de jeugd het felst benijd zijn niet de dwaasheden, maar het onverstoorbare geloof waarin die begaan worden. Wij, oude mannen, zijn op onze tijd niet minder dwaas; maar wij gaan er prat op en dat ontneemt er voor ons alle voldoening, voor de omstanders alle bekoring aan. | |
24Wat in mij de jeugd het sterkst boeit, zijn de talloze mogelijkheden, welke ikzelf verzuimd heb. | |
[pagina 290]
| |
25De ziekte vervreemdt ons van de wereld en verzoent ons daardoor met het leven. | |
26De ziekte schept mogelijkheden, waar de gezonde mensen het bestaan niet van vermoeden. | |
27De slaap maakt het leven, de eeuwige slaap het eeuwige leven mogelijk. | |
28Slapeloosheid is een geëxalteerd wakker-zijn. | |
29De angst voor de dood is zo niet de enige dan toch de sterkste aandrift tot scheppen. | |
30Ik zie overal angst. De levenswil is angst voor de dood, de scheppingsdrang angst voor het vormloze, paardrift angst voor de vergankelijkheid, gemeenschapszin angst voor de mensen. | |
31Aangezien de angst een onafscheidelijk bestanddeel van het leven is, heeft de angst ook deel aan het ontstaan van alle poëzie. Wie goed ziet herkent de angst in ieder gedicht, doch zo verhelderd en doorzichtig, dat de argeloze beschouwer er doorheen ziet, als door een wondervenster, waarachter hij de oneindigheid meent te herkennen, een stil licht waarin alle tegenstellingen opgelost worden. | |
32De kreet om een ‘gevaarlijk leven’ is een uiting van angst. | |
[pagina 291]
| |
33Men kan zijn angst niet ontlopen, daarom moet men hem trachten om te zetten in een drijfkracht. | |
34Angst is een blijvende staat, welke slechts zo nu en dan tot ons bewustzijn doordringt. | |
35De drang naar bezit is ook een vorm van angst. | |
36Eén ding is honderdmaal erger dan doof zijn: goede oren te hebben, doch nooit een stem te horen die ons roept. | |
37De dood is het enige middel om het leven aannemelijk te maken. | |
38Elk leven, ook het vlakste, kent een stijging en een hoogtepunt: de dood. | |
39Elke hartstochtelijke liefde sluit de drang tot vernietiging van de geliefde in. Hij die het leven diep en hevig bemint, beschouwt daarom de dood als de opperste heerlijkheid. | |
40De tragiek van het onherroepelijk huwelijk tussen dood en leven schuilt in het feit dat het leven de dood verafschuwt en de dood het leven mateloos liefheeft. | |
41Zij die bij de dag leven, vrezen de dood bovenmate. | |
42De dood is de derde dimensie; zonder een innige verhouding tot de dood geen diepte. | |
[pagina 292]
| |
43Uit de wijze waarop wij de dood aanvaarden, zal blijken of wij het leven bemind en begrepen hebben. | |
44Welk een troost voor de halven, dat zij tenminste gehéél doodgaan! | |
45Het is de dood die het leven leefbaar maakt. | |
46Als een plant in de aarde, wortelt de mens in de dood, waar hij zijn levenssappen aan onttrekt. | |
47Het enige voordeel van een tijd als deze is, dat hij het afscheid van de wereld vergemakkelijkt. | |
48Ik heb één ernstig bezwaar tegen de dood: dat hij zo commun is. | |
49Voor de een is de dood een begin, voor de ander een einde. Als men de dood als een begin erkent, kan men naar hem verlangen of hem vrezen. Als men hem als een einde beschouwt nabijwensen of in angst afwachten. Maar altijd is het de dood, en onze houding tegenover hem, die ons gehele leven bepaalt. | |
50Leven en dood zijn onherroepelijk verbonden. Dit kernfeit bepaalt twee soorten mensen, die op geen enkel punt tot overeenstemming kunnen komen: zij voor wie het leven plus, de dood min; zij voor wie de dood plus, het leven min is | |
[pagina 293]
| |
51Het eist meer zielskracht om met een onherroepelijke ondergang dan met de eeuwige zaligheid te rekenen. | |
52Zij die de dood vrezen, kunnen het leven niet oprecht verheerlijken. Want het leven, dat zij geloven lief te hebben, zou zonder de dood afzichtelijk en een helse marteling zijn. | |
53Het is alléén het dier in den mens dat leven wil. | |
54Waarom leven wij? Dat lijkt mij nogal eenvoudig: omdat er geen ander middel bestaat of denkbaar is om dood te gaan. | |
55Gezonde mensen zijn, door hun gezondheid, bekrompen omdat er grote en belangrijke levensgebieden zijn, welke ons alléén door de ziekte ontsloten worden. | |
56De dwazen leven in de waan dat het leven een normale staat vertegenwoordigt en de dood een betreurenswaardig ongeval. Het is anders. De dood is oneindige eenheid, slechts even verstoord door het betreurenswaardig accident, dat leven heet. | |
57Niets doet ons zo innig naar de dood verlangen als de slapeloosheid. | |
58De slaap is een vaderland. | |
59De beelden van den burgerman zijn altijd vals. Ik zeg: het leven is koud, de dood is warm. | |
[pagina 294]
| |
60Het is de dood die onze kussen kruidt. | |
61Slapeloosheid is een protest tegen de halfheid van de slaap. | |
62Ieder afscheid is een oefening voor een gewillige dood. | |
63Ik heb er geen bezwaar tegen dat enkele mensen het leven prijzen: tous les goûts sont dans la nature. Ik zou graag alleen willen weten op welke gronden? | |
64Ik ken niet één steekhoudend argument, dat vóór het leven en tegen de dood pleit. | |
65Zij die op hun zinnen teren, verheerlijken het leven, die hun hersenen gebruiken verkiezen de dood. | |
66Wanneer men aanneemt dat de dood geen einde kan zijn, moet men er ook vrede mee hebben, dat de geboorte geen begin is. Een eenzijdige oneindigheid is niet denkbaar. | |
67Geboorte is een afscheid. De warme beslotenheid, welke wij verlaten hebben en waar wij ons leven lang onbewust naar hunkeren, hopen wij in de dood terug te vinden. | |
68Zij die het leven om 's levens wil verheerlijken, overschatten de waarde ervan en bedriegen zichzelf. Het leven ontleent zijn zin en verhevenheid aan het feit dat het de dood mogelijk maakt. | |
[pagina 295]
| |
69Het is niet waar dat alle mensen gelijk zijn voor de dood. Ook Hein herkent op het gegeven ogenblik de zijnen. Het is immers niet van belang dat wij sterven, doch hóé wij sterven. | |
70Als wij de totaliteit en de bestendigheid op de goede wijze liefhebben, zoeken wij die in de dood. | |
71Alles weten en niets weten is hetzelfde: de dood. | |
72Het dwingend verlangen naar volmaaktheid is de bitterste kwelling, welke den mens opgelegd kan worden. Hij hunkert dan naar wat het vlees hem doet vrezen: de dood, de énige volmaaktheid door hem ooit te bereiken. |
|