Willem de Merode.
(W.E. Keuning).
Voorbereiding.
Hun harten voelden zij als boeken
In Gods geduchte hand gelegd,
En wisten, dat Hij al hun slecht
Gedrag gerecht zou onderzoeken.
Zij lazen bang en hunkrend mee,
En zagen wat zijn vingers wezen.
Was er niets goeds? hun schaamte en vreezen
Groeiden tot een verschroeiend wee.
God had de boeken dicht gedaan,
En zou het groote vonnis spreken.
Toen dorst hun stem de stilte breken:
O Heere Jezus, neem ons aan!
En 't bonzend hart, dat ze in zich vonden,
Was vlekkeloos en zonder zonden.
Uit: ‘Het Kostbaar Bloed’.
Van Loghum Slaterus, Arnhem.