Kent uw dichters!(1932)–Jan Greshoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 75] [p. 75] C.J. Kelk. Het achtste lied van Pierrot. Ik zag, ik zag... een grooten hond, gekroond met 't purper van een wond. Een uil zat op zijn ruigen kop en at zijn beide oogen op. Ik zag, ik zag... een schorpioen een triestig nachtgebedje doen. Maar uit de wolken lichtbewaaid, vloog fier de haan, die Koning kraait! Ik zie, ik zie... een purpren wolk, en als een zwarte duizendpoot kruipt uit een donkre wervelkolk schuimbekkende de barre Dood. Hij ruischt zooals een duivel rilt, die mokers aan zijn vuisten bond en met scharlaken armen tilt de tongen van een brandend lont. Hij ruischt zooals een vogel beeft, de vlerken scheurend van zijn rug, die naakt boven de wolken zweeft tot aan de zon en ras terug! Hij ruischt zooals een God zich roert, die om de menschen ketens wond, die kindren in zijn stilten voert en daar tot gruis bijt in zijn mond! Uit: ‘Spelevaart’. A.A.M. Stols, Maastricht. Vorige Volgende