Albert Besnard.
Aan F....,
Toen steeg uw ziel tot aan uw weerlooze oogen,
Uw hoofd zocht schuchter toevlucht aan mijn borst,
En al uw weemoed en mijn vreugde wogen
Mij zwaar in 't hart dat reeds zijn wereld torst.
De maartsche nacht was mild van mededoogen
Voor wat in 't naakte bosch reeds bloeien dorst;
De lentewind had ook mijn ziel bewogen:
Wij kenden 't zeer van al wat open borst.
De weg was eenzaam dien ik kwam getogen
Al ging ik immer door de drukke straat.
Begrijpt gij hoe mijn loome schreden wogen
En 't leed waarmeê het hart te zwerven gaat?
Te moede vraag ik of gij wilt gedoogen
Dat heel mijn wereld bij u rusten gaat.
Uit: ‘Opstand en Wroeging’
Boosten en Stols, Maastricht.