| |
Heimwee
Voor mijn ogen veranderde het beminnelijk Europa van een feeërie in en faljiete kermisboedel in de regen achtergelaten. Het niet minder beminnelijk bestaan van een argeloos, ondeugend feest in een liederlijk en luidruchtig handgemeen. En ik, voor het spel geboren, kan het niet verhelpen dat mijn zijn op aarde vergald wordt door, in de letterlijke zin des woords: bloedige ernst. Al ben ik wel eens wat somber gestemd, ik werd niet als zwartkijker geboren. Ik verlang naar genot, maar ik wil weten of het gebodene daar inderdaad aanleiding toe geeft. Genieten op gezag lijkt mij een contradictio in terminis en mijn belangstelling voor dode mussen is beperkt. Ik behoor tot een ingeschrompelde groep, welke, uit hoofde van aard en beginsel, weigert een kat in de zak te kopen, zelfs van Onze Lieve Heer.
| |
| |
Wanneer men de deugden, rijkdommen en vermakelijkheden, welke ons dagelijks worden aangeprezen, nuchter en op de keper beschouwt, verdwijnt alle aanleiding tot opgewektheid. Natuur, samenleving en staat beijveren zich ons in de luren te leggen, zodat ons leven beheerst wordt door de vraag: hoe houden wij onze voorstellingen en verwachtingen zuiver en in stand in een atmosfeer bezwangerd met de kiemen van leugen en bedrog. Het is ondoenlijk vrij en onbelemmerd te tieren in een wereld bestemd voor opgeschoten vlegels. In de onzindelijke en ontzinde jamborie van het zoveelste rijk stond de rijpheid bovenaan op de lijst der Staatshalsmisdaden. Wie aldaar zijn verstand gebruikte ging als Nörgler in de nor. Nog steeds is het overal, schoon minder doortastend, van hetzelfde laken een pak: waar de ratio door de radio vervangen is, wordt het nuchter oordeel een delict.
Mijn dwaasheid bestaat hierin, dat ik mij niet los wil of kan maken van mijn droom van een betere wereld. Het bestaan op aarde zou werkelijk verrukkelijk kunnen zijn. Ik murmureer niet tegen het leven. Het is afwisselend, vol ongerijmde verrassingen en rijk aan allerhande heerlijkheden. Ik ben alleen maar verontwaardigd over wat de mens van de wereld en daardoor van het leven-in-de wereld gemáákt heeft. Wij, de nuchteren, de ontevredenen, de kritisch afzijdigen, wij zijn de laatste romantici. Wij geloven nog, tegen beter weten in, aan een rustige, ordelijke, rijkgeschakeerde samenleving, waarin de mens zich vrij van zorgen, speels en veranderlijk, beweegt zonder op iedere straathoek tegen een koddebeier of een kommies op te botsen. Wij geloven nog in geluk en vrijheid, in vreugde en lichte spot, in onbevangenheid en overgave. Wij hebben nog iets ongerepts à la Jean-Jacques in ons. Hij was een kwibus, maar niettemin een van de weinigen, die beseften dat de mens niet geschapen werd om te vechten en te vernielen, dat zijn bestemming niet is geestdrijven, geld verdienen, gelijk hebben, brutale bekken opzetten achter een loket en alles bezoedelen waar hij slechts naar wijst.
Van alle zaken en aangelegenheden, welke zich sedert mijn
| |
| |
kindsheid ontwikkelden, was er niet één in staat mijn leven wezenlijk te verrijken, te verruimen, te verfraaien. De wonderen der techniek? Zwendel. Niet één ervan bleek bestemd of geschikt de mens innerlijk zuiverder, dieper, beter, sterker, geschakeerder te maken. Al wat men kan aanvoeren om prat op te gaan zijn verbeteringen, dikwijls twijfelachtig, van bloot technische aard. De moderne Europese kultuur, waar bezoldigde doldriftigen graag van opgeven, vindt zijn hoogste stijging en zinnebeeld in het Gemak met Waterspoeling. Een toestel in de Verenigde Staten zodanig veredeld, dat het Stille Nacht, Heilige Nacht weerklinkt zodra het volle achtergewicht op de bril drukt. Ziehier de verwezenlijking van het ideaal van velen: kunst en techniek hand in hand.
Het water heeft inderdaad een ongekend belang gekregen. Het is dan ook niet meer een eerste vereiste waardig, deugdzaam, scherpzinnig, voorzichtig, offervaardig, belezen en met smaak gezegend te zijn, zolang men maar blijken van zindelijkheid geeft. De overheden beknibbelen musea en leeszalen, doch geven dolgraag veel geld uit voor zweminrichtingen. Ze zijn ook scheutig als het betreft weidevelden waarop de Eeuwige Snotjongen met zijn balletjes speelt. Reinheid en overbodige bewegingen schijnen tegenwoordig onmisbaar voor de gezondheid te zijn. Ik ontmoette in mijn jonge jaren, te Stuttgart waar hij woonde, een priester van de kerk gescheiden om een middelmatige roman te schrijven. Leo Balet was zijn naam. Hij vertelde mij, hoe hij als leerling van een seminarium gedurende een vacantie zich in zee gewaagd had. Het feit werd overgebriefd en de schuldige ter verantwoording geroepen. Hij beriep zich op de hygiëne. Onzin, wedervoer de oude herder die hem berispte, ik ben nu welhaast tachtig jaar, was nooit ziek en nooit verder nat dan tot hier. En hij duidde met zijn platte hand een horizontale lijn aan even onder de adamsappel.
Ikzelf ben de zeventig nabij, gezond van lijf en leden. Ernstige kwalen bleven mij bespaard. Niettemin beweeg ik mij slechts in de uiterste noodzaak en dan zo weinig mogelijk. Rechtopgaan is naar mijn ervaring onnatuurlijk. Zitten een compromis. Een liggende houding te allen tijd
| |
| |
verkieselijker voor personen zo bevoorrecht dat zij steeds over voldoende stof tot overpeinzing beschikken. Heeft de sacrosant verklaarde sport het mensdom veredeld? Ik heb mij eenmaal laten verleiden een balspel tussen Nederland en België bij te wonen. Het kinderachtig gerep en gespring op dat veld was de aandacht niet waard. En de gemeenschappelijke ontzinning van de toeschouwers was in één woord verschrikkelijk om te aanschouwen. Wie ooit getuige was van zulk een gierende en tierende, zulk een schreeuwende, stampende, kronkelende hysterie, moet voor de rest van zijn leven de menigte vrezen en haten...
Ik was er getuige van hoe vrijwel alles wat ik op prijs stelde, genoot, vereerde, geestdriftig door de modder gesleurd werd. Hoe een ieder, jong en oud, arm en rijk, zijn ledigheid van hoofd en hart trachtte te verbergen achter een verbitterde schijnbelangstelling in de politiek en die in zijn lelijkste gedaante. In het stille, evenwichtige Nederland van mijn jonge dagen werd de openbare zaak gediend door enkelen, daartoe aangelegd en bekwaam. Wat toen plicht of eer was, is nu een goedbezoldigde baan. Men bracht gaarne offers, thans trekt men gretig van de potjes. De roeping werd een vak, waarvoor geen enkele vorm van geschiktheid vereist is. Op het dagelijks bestaan der staatsburgers oefende de politiek geen invloed uit. Men keek met een half oog en een vergoelijkende glimlach naar de spotprenten in het weekblad ‘Uilenspiegel’ en las, omderwille van de stijl, de humoristische toelichtingen van Julius Pruttelman Brommeyer, in de toen nog vrijzinnige (Groene) Amsterdammer. Men ging (ook al of niet) zo nu en dan, ter stembus. En voor het overige waren er dingen van méér belang. In de huiskamers waar ik opgroeide werd, zover mijn herinnering terugreikt, nimmer dan wel terloops en immer lichtelijk spottend, van deze aangelegenheden gerept. Men was in mijn famile nu eenmaal liberaal. Dit feit werd als grondstelling aanvaard en daarmee basta. De mijnen waren zonder uitzondering, als het ingetogen en welopgevoede burgers past, Oranjeklanten. Men vertederde zich bij alle passende gelegenheden over het bekoorlijke koninginnetje. Overigens was de verhouding van volk tot vorst natuurlijk en vanzelfsprekend. Nie- | |
| |
mand gevoelde een behoefte aan herhaalde plechtige verzekeringen. Vertoon druiste in tegen de goede smaak. Er stonden niet iedere dag in ieder dagblad één of meer afbeeldingen van het koninklijk huis en bloc of in de vorm van losse vertegenwoordigers.
In de laatste jaren zijn àlle gevoelens opgeschroefd en op de spits gedreven. Hij die de onwijze neiging bespeurt met zijn tijd mede te willen gaan, moet leren dwepen en geringschatten. Met enige oefenig kan hij zich dan al spoedig opstuwen tot de haat van den dag of de extase à la mode. Geheel in de trant van De Milne, die een film laat beginnen met hongersnood, massamoord en aardbeving om hem dan geleidelijk tot een climax op te voeren. In de werkelijkheid en de boeken zijn de grote woorden niet van de lucht en worden alle verhoudingen verwrongen en overdreven. Steeds minder mensen beschikken over de moed, nodig om nuchter en gewoon te doen. Spot en zelfspot, onverbrekelijk verbonden, zijn zowel zeldzaam als ongewild. De meest aanvankelijke eerlijkheid wordt reeds misplaatst geacht. Niemand zegt als het over kultuur en kunst gaat: daar weet ik niets van, daar stel ik in het geheel geen belang in. De botste buffel veinst een hunkering naar het Hoge. De beschaafden, die hun beschaving geen onderwerp van gesprek achten, zijn vervangen door onbeschaafden, die met een ware wellust praten over wat zij nauwelijks van horen zeggen kennen: beschaving. De zelfbevestiging door brullen bereikte zijn hoogepunt in de totale staten welke, naar men voorgeeft, overwonnen zijn. Het maakt op mij de indruk dat men alleen enkele naambordjes verhangen heeft. Het zijn toch alleen maar de woorden waar de menigte belang aan hecht. Als Hitler voor de buitenwereld een simpele ministersportefeuille beheerd had en zijn moorden wat intiemer had doen plegen, was hij nu een algemeen geacht elderly statesman van de soort Salazar.
Ik heb mij nimmer geheel kunnen vrijmaken van de beginselen mij van jongsaf bijgebracht. Vooral wat het openbare leven betreft ben en blijf ik: gematigd, doch niettemin beleefd onverschillig. Uit dwarsheid een tikje vooruitstrevend. Doch zonder mij over die vooruitstrevendheid illusies te maken. Een verkieselijke staat van zaken
| |
| |
is op die wijze niet te verkrijgen. Ik ben bereid mij klakkeloos te onderwerpen aan alle geldende gewoonten, vereisten en overeenkomsten. Wat baat of schaadt het mij, wanneer een stelsel van onrechtvaardige dwaasheden vervangen wordt door een stelsel van dwaze onrechtvaardigheden? Immers, diep en innig overtuigd dat iedere regeringsvorm ongerijmd, iedere regering zonder geheugen en zonder geweten is, bestaat er voor mij geen enkele reden hoegenaamd om wat ook aan wat ook te veranderen. Mijn politiek heet mimicri. Vrijheid, voor zover mogelijk, kan uitsluitend verwezenlijkt worden door middel van onzichtbaarmaking. Ik duik onder in de aanpassing. Welwillendheid, wellevendheid, weldenkendheid zijn de enige doeltreffende wapens in de strijd voor onafhankelijkheid. In het zich zwijgend, zonder (altijd overbodige) toelichtingen en zeker zonder morren schikken in het warme nest van conventies en convenances, schuilt werkelijk de enige kans de persoonlijkheid te bewaren. Ik zing het liedje mee, maar niemand weet wat ik er, zingende, bij dènk! Wie zijn diepste geheimen wil beschermen, moet de eenvoudige durf hebben de twee enige doeltreffende middelen daartoe te aanvaarden: achterbaksheid en huichelarij. Waarheidsliefde en openhartigheid maken ons de weerloze slaaf van de eerste de beste voorbijganger. Als men op de keper beschouwt wat aangeboden wordt door de algemeen, doch ten onrechte, geprezen personen die ‘zich geven’, blijkt dat bitter weinig te zijn. Niemand springt slordig om met werkelijk kostbare waar. Wat inderdaad de moeite waard is, maakt men door zeven sloten ontoegankelijk. De liefdadige ziel gooit een dubbeltje in een bedelaarspet, niet de cullinan. Zij die zich bloot geven zijn onbetamelijk, die zich laten raden dom. Ik veracht hen die de schaamteloosheid zover drijven dat zij met trots bekennen: ‘Ik heb niets te verbergen.’
Dat zijn lieden die juichen omdat zij holle vaten zijn. Er zijn edeler redenen tot verheugenis denkbaar. Wie de waarheid, zijn waarheid, waarachtig, hartstochtelijk en op de juiste wijze liefheeft, stopt hem diep weg, opdat niets en niemand hem beschadigen of bezoedelen kan. De leugen, tegen alle redelijkheid in verguisd en in de ban gedaan, is het enige middel om, door
| |
| |
de aandacht van de waarheid af te leiden, deze zuiver te houden. De leugen is de ondoordringbare loodbedekking, welke het kostbare radium beschermt en onschadelijk maakt.
Mijn buurman, een bovenste beste, wordt ongeduldig. Hij zegt: ‘Dat schimpen op hier en nu is onrechtvaardig. Erger: ongezond. Het bewijst onvermogen tot aanpassing.’
‘Tegenzin in het jabroerspel’, werp ik tegen.
‘De samenleving is in een ononderbroken wijziging gewikkeld. En het is zaak om met iedere verandering mede te veranderen.’
‘Lof der lafheid.’
‘Wij moeten inzien dat iedere verandering, geheel afgescheiden van de richting welke hij uitgaat, op zichzelf beschouwd belangrijk en boeiend is. Daarbij komt nog deze praktische overweging: wie zich niet vol vertrouwen overlevert aan het lot en door de grote stroom laat meevoeren, blijft ergens als wrakhout tegen de wallekant hangen.’
Mijn buur heeft gelijk. Ik luister altijd aandachtig naar zijn woorden, zwaar geladen met gezond verstand. Ik knik op gepaste ogenblikken van jaja met mijn hoofd. En ondertussen denk ik aan prettige dingen die kant noch wal raken: want die bestáán nog, al is het dan ook maar alleen in de verbeelding van enkele geniepige binnenvetters. Een tikje schizophrenie geeft reliëf aan het karakter. Zij die gehéél conform zijn lossen zich op in de achtergrond of verdampen in de sfeer. Wat wij leven noemen is de doelbewuste bestendiging van het geboorteprotest, het is de strijd niet om, doch tegen het bestaan. De dood is het opgeven van het protest. Het protest, wel te verstaan, dat zijn kenmerk en zijn kracht verliest, zodra het zich in woorden of daden tracht te uiten. Het protest niet als verschijnsel, voorzien van oorzaak en gevolg; doch het protest als staat, zonder rechtvaardiging hoegenaamd en onbereikbaar voor zedelijke maatstaven. Ik verafschuw de malcontenten op hun zeepkisten, binnen en buiten de parlementen, omdat zij, als brallend, van het Protest een hatelijke, laaghartige karikatuur maken.
Het stille protest, dat zich vereenzelvigt met het zijn, deze ingeschapen waarheid, welke ophoudt waarheid te zijn
| |
| |
zodra hij zich openbaart, eist en adelt de huichelarij en de achterbaksheid. Huichelen is niet alleen geoorloofd. Huichelen is positief goed. Omdat het het énige middel is om het levensbeginsel in ons levend en ongerept te houden. Omdat het al wat wij bezitten aan helders, nobels, zachts, lieftalligs, vrijwaart tegen de beduimelingen, de schennende blikken en het vooroordeel van Jan Rap en bovenal van zijn maat.
Qui veut la fin veut les moyens: wie de menselijke waardigheid hoog houdt kan dat alleen doen door een weloverdachte, stelselmatige en eerlijke toepassing van de huichelarij. De bandelozen, die hun bandeloosheid eerlijkheid dopen, zijn als honden parende op het plein: onbelangrijk, belachelijk en weerzinwekkend. Ook zij behoorden nat gegooid te worden.
|
|