heilige wet, die hem hoe langer hoe onrechtvaardiger voorkwam.
Hij had Druiltje nog uitgelachen, toen deze hem meedeelde, wat dokter had verteld, toen hij met Teun op reis was. Die dokter was een slimmerd. Verraad je makkers niet, maar als ik het noodig vind, dan wel; dat was zijn bedoeling geweest.
Maar Druiltje had het hoofd geschud. Met zijn verstand had hij er niet bij gekund. Er met Henk over redeneeren? Hij had het niet geprobeerd, maar hij had het daarbinnen gevoeld.
Toen had de Blikke hem uitgelachen?
En nu?
De letters van zijn wonderspreuk werden kleiner, al kleiner en eindelijk kon hij ze niet meer zien.
Hij moest zijn makkers spreken. Hun zou hij alles vertellen.
En den volgenden Zondag trokken ze de stad uit, om geheime zaken te bespreken.
In het open veld hielden ze raad, beneden aan den dijk.
't Was, of de natuur hen te hulp kwam. Geen regenvlagen of stormwind, die hen verjoeg, maar een vriendelijk Februari-zonnetje, dat de winterkou wilde verdrijven en hoop gaf op nieuw leven.
Ook Jan was aanwezig.
Eerst had hij zich willen onttrekken, maar mee moest hij, gebukt onder zijn verkeerde daad, gedwongen door zijn makkers, zijn rechters.