De greep van mevrouw Eend verslapt wat. Toch is de greep nog niet zo slap dat de jongen zich kan losrukken.
‘Och kom,’ zegt mevrouw Eend smalend. ‘Daar geloof ik niets van. Dat meisje ken ik wel. Het is Petra Berkelman!’
‘Ja, maar zij heeft een broer,’ zegt de knul. ‘En daar ben ik bang van. Zij hitst haar broer tegen me op. Hij dreigt al mijn haar af te snijden!’
‘Haar afsnijden?’ vraagt mevrouw Eend verschrikt.
Mevrouw Eend denkt aan de kleine jongetjes die zij zelf heeft. Arie van vier, Robbie van vijf en Henkie van zes. Stel je voor dat die Peter Berkelman zijn dreigementen uitvoert en ook het haar van haar kinderen afsnijdt.
‘Hij heeft een scheermes!’ roept de knul.
‘Hoe heet je!’ gilt mevrouw Eend.
Zij schudt de jongen met het rode haar zacht door elkaar.
‘Hoe heet je, zeg op!’
‘Ik heet Hans Geus,’ zegt de jongen.
‘En waar woon je?’
‘In de Schorpioenstraat!’
‘Mee!’ roept mevrouw Eend.
‘Waarheen?’ vraagt Hans Geus verschrikt.
‘Naar meneer Berkelman,’ zegt mevrouw Eend.
Petra weet wat er nu gaat gebeuren. Als een pijl uit een boog schiet zij weg naar huis.
Haar moeder staat net in de deuropening.
De post bezorgt een pakje.
‘Moeder,’ hijgt Petra. ‘Mevrouw Eend is onderweg hierheen. Zij wil vader spreken, maar ik heb niets gedaan en Peter ook niet!’
‘Als je niets gedaan hebt, hoef je, niet bang te zijn,’ zegt Petra's moeder kalm.
‘Die kinderen, hè!’ zegt de postbode. ‘Altijd ruzie. Ik heb