Waarom de vlooien in de stad wonen en de vliegen op het land.
Het was een warme dag. De vloo sprong bedrijvig over den weg naar de stad. Daar kwam zij een vlieg tegen en die vroeg waar zij naar toe ging. De vloo vertelde toen, waarom zij het buiten niet kon uithouden: ‘De menschen komen daar moe van hun werk thuis, vallen op hun harde bedden neer en voelen het heelemaal niet als ik hun bijt. En als ik onder hun heup kom te liggen, dan kan ik mij niet bewegen, omdat zij niets van mij voelen en maar stil blijven liggen. Ik ga naar de stad. Daar slapen de menschen in zachte veerenbedden en zijn ze veel gevoeliger. Als zij maar het kleinste prikje voelen, wentelen zij zich naar alle kanten om.’
De vlieg zei: ‘Ik trek uit de stad weer naar buiten. Mij bevalt het stadsleven niet. Als ik in de stad in het eten terechtkom, dan vischt men mij met een vork eruit en werpt mij uit het raam. Maar bij de boeren schept men de vlieg met een lepel uit de soep en