als je maar lust’.
En drie volle dagen zat het muisje op de eitjes, en de zwaluw vloog uit om voedsel.
Toen was het werk van de muis afgeloopen en zij ging heen; tegelijk kropen de jonge zwaluwtjes uit de eitjes.
Maar, o lieve hemel, wat een wonderlijke schepseltjes waren dat! Zij hadden geen enkel veertje, maar waren heelemaal met haar bedekt. Ze hadden den kop en het lijf van een muis en leelijke kromme vleugels; in één woord, het waren monstertjes.
De moeder was er zóó van geschrokken, dat zij van verdriet stierf. En toen kon men zien hoe bemind zij was en hoe zij werd betreurd, want alle zwaluwen in den omtrek woonden haar begrafenis bij. Het kerkhof zag zwart van de zwaluwen.
Zij schreiden allen bitter over het ongeluk van hun arme zuster. En de zwaluwenkoningin deed, vóór haar vertrek, de jonge weesjes in een klooster opsluiten en verbood hun bij daglicht ooit iemand onder de oogen te komen. En aan de zwaluwen verbood