Middelnederlandsche historieliederen
(1904)–C.C. van de Graft– Auteursrecht onbekend1542 (25-27 Juli).
| |
[pagina 190]
| |
Zuiden zou vallen, terwijl Denemarken op zee den Hollanders afbreuk zou doen. In het midden van den zomer van 1542 trok Maarten van Rossum, wiens naam als veldheer velen zich onder de Geldersche banier had doen scharen, op naar Luik, en verzocht door dit land te mogen trekken onder voorwendsel van Johanna van Albret, de bruid van Willem van Kleef, te gaan afhalen. Natuurlijk was het antwoord een weigering, waarop Van Rossum Brabant ging plunderen en ten slotte op Antwerpen aantrok. Deze stad bevond zich juist met het oog op een beleg in zeer ongunstige omstandigheden: de oude vestingwerken waren geslecht en de nieuwe nog verre van voltooid. De magistraat nam echter alle mogelijke maatregelen en verzocht den markgraaf Réné van Châlons, Prins van Oranje, die zich op dit tijdstip te 's-Gravenhage bevond, met troepen in de stad te komen. Maarten van Rossum wist Réné's antwoord te onderscheppen en wachtte zijn leger bij Eeckeren in een hinderlaag af. Dit werd den 24sten Juli verslagen, maar toch gelukte het den Prins van Oranje nog dienzelfden avond met een vrij aanzienlijk overschot Antwerpen binnen te trekken; ook Maarten van Rossum was inmiddels voor de stad verschenen. Den 25sten Juli deed deze veldheer Antwerpen opeischen voor de koningen van Frankrijk en Denemarken, waarop de magistraat antwoordde, dat zij geen anderen souverein kende dan den Keizer en Maarten van Rossum als een rooverhoofdman beschouwden. Voor beide partijen ging verder de dag in afwachting voorbij: de Antwerpenaars hadden te weinig macht om zich op het vlakke veld met hun vijanden te meten en deze misten de noodige artillerie voor een beleg. Nog twee dagen bleven de Gelderschen voor Antwerpen liggen; in den morgen van den 27sten Juli braken zij 't beleg op, iets, waarop de Antwerpenaars zoo weinig voorbereid waren, dat zij op het gezicht van het leger, dat zich in beweging stelde, allereerst aan een aanval dachten, en zich aanstonds tot verdediging gereed maakten. Weinig blijkt van deze omstandigheden uit het vlugge liedje, waarin de Bourgondische landsknechten hun blijdschap over den aftocht uiten, en, begrijpelijkerwijze, op een vrijwat | |
[pagina 191]
| |
fierder toon dan zij in werkelijkheid hebben kunnen voeren. Bijzonderheden worden er niet in vermeld; alleen bevat de slotstrofe eene waarschuwing tegen verraders: inderdaad was te Antwerpen een samenzwering ontdekt en waren twee burgers, die aangeraden hadden de stad over te geven, als verdacht van verraad, opgehangen. Het lied komt voor in het Antwerpsche Liederboek van 1544 (Hor. Belg. XI, blz. 269, no. CLXXVII).
Bron: Henne, Hist. du règne de Charles V, VII, blz. 315 vlgg. Een nyeu Liedeken.
1[regelnummer]
Bourgoenschen, laet ons vrolick singhen,
Ende maken eenen goeden moet,Ga naar voetnoot2
Al willen ons die Kleefsche dwinghen
En nemen ons lijf en daer toe goet,
Wi hebben victalie ende goet gheschut te vueren,Ga naar voetnoot5
Ghelt ende daer toe den coelen wijn;
Antwerpen en wilter niet trueren,
Maer laet ons altijt vrolijc sijn!
2[regelnummer]
Ons Borch is met rooskens becranst,
Te wetene wit ende root,Ga naar voetnoot2
Daer menich vorst, ende knecht om danst;Ga naar voetnoot3
Wi en hebben van haer gheen noot.
Wi willense tsamen verschueren
Met haren verraders fenijn;Ga naar voetnoot6
Borgoenschen en wilter niet etc.
3[regelnummer]
Wi hebben op haer ghebrouwen
Ons spijse, die is wel gaer,
Met spiesen ende cortouwenGa naar voetnoot3
Tantwerpen int openbaer.
Tantwerpen op die mueren,
Daer zijn die burghers fijn;Ga naar voetnoot6
Edel Antwerpen etc.
| |
[pagina 192]
| |
4[regelnummer]
Onsen dranck die sal verschalen.
En comen die Ghelderse niet aen boort;
Haer roemen sal hen falen,Ga naar voetnoot3
Elck segghet ....
Schamt u der valscher kueren,Ga naar voetnoot5
Ghi Kleefsche aen ghenen Rijn;
Borgoenschen en etc.
5[regelnummer]
Haer ruyters sullen ons verblyden,
Hen paerden comen ons goet,Ga naar voetnoot2
Dan sullen wi vroom broeders rijden,
Die nu gaen een deel te voet.
Ons ghevanghen in corter hueren
Sullen si wesen, al doeghet haer pijn;Ga naar voetnoot6
Borgoenschen en etc.
6[regelnummer]
Goed Keysers sullen si leeren,Ga naar voetnoot1
Die Fransoysen nu over al,
Seer cleyn tot haerder eeren;Ga naar voetnoot3
Tis haer een groot misval,Ga naar voetnoot4
Dat si haer oyt ghingen rueren,Ga naar voetnoot5
Teghen den Keyser ons alder medecijn;
Borgoenschen en wilt etc.
7[regelnummer]
Marten van Rossum, u mach wel verdrieten,
Dat ghi Antwerpen oyt quaemt so by,Ga naar voetnoot2
En dat ghijt noyt en dorste beschieten,
Te rechte machmen u wel segghen fy.
Maer ghi dacht ons te besuerenGa naar voetnoot5
Met u verraders, wel als cokijn;Ga naar voetnoot6
Antwerpen en wilt. etc.
8[regelnummer]
Hier mede beveel ick u den Heere,
Ghi Borgoenschen met herten fier,Ga naar voetnoot2
| |
[pagina 193]
| |
Ende doeghet na mijn leereGa naar voetnoot3
Ende drinct den wijn ende bier.
Maer altijt wilt bespuerenGa naar voetnoot5
Die verraders op elck termijn;
Borgoenschen en wilt niet trueren,
Maer laet ons altijt vrolijck sijn!
|
|