Middelnederlandsche historieliederen
(1904)–C.C. van de Graft– Auteursrecht onbekend
[pagina 158]
| |
1527 (6 Mei).
| |
[pagina 159]
| |
spreidde zich het nieuws, maar, wel verre van zijn soldaten te ontmoedigen, wakkerde het hun strijdlust aan, en weldra drongen zij de stad binnen. Volgens eene andere beschrijving van 3 Juni 1527 van de inneming van RomeGa naar voetnoot1 is Bourbon na zijn verwonding nog gedragen naar eene naburige kapel en heeft daar gebiecht. Dit wordt bevestigd door een schrijven van Bourbon's biechtvader van Juni 1527 aan den Keizer. Bij laatste beschikking had de connétable dezen opgedragen Karel V zijn verontschuldigingen aan te bieden voor het optrekken naar Rome en de ongeregeldheden, die daaruit konden voortvloeien. In het liedje, dat door een der medestrijders gedicht moet zijn, wordt eerst het droevig feit van Bourbons sterven genoemd, maar reeds in de tweede strofe wordt deze sprekend ingevoerd. Hij herinnert aan al de overwinningen, die hij voor den Keizer behaald heeft: bij Pavia, waar hij den Franschen Koning gevangen nam; aan de inneming van Milaan, trots de hulp door den Paus en de Venetianen aan de belegerden gebracht; ten slotte aan de bestorming van Rome, waarbij hij ‘deerlijcken doorschooten’ werd. Dan neemt hij met de gebruikelijke adieu's afscheid van Keizer Karel, met wien hij het betreurt nu geen kruistocht meer te kunnen ondernemen, en van de andere heeren, onder wie Joris van Saksen en de Onderkoning van Napels met name genoemd wordenGa naar voetnoot2. Daarop neemt de dichter weer het woord, schetst de droefheid der heeren en roemt de trouwe diensten van Bourbon, in wien hij en de zijnen hun toeverlaat verloren hebben. In de slotstrofe wordt in één adem met Bourbon Wassenaar geprezen, die, eveneens voor den Keizer strijdend, het leven verloren had. Deze Jan II van Wassenaar, Burggraaf van Leiden, vergezelde reeds als | |
[pagina 160]
| |
knaap Filips den Schoonen naar Spanje, werd gewond, toen hij voor Maximiliaan de Venetianen bestreed, steunde daarna Karel V in al zijn verwikkelingen met de Friezen, Gelderschen en Stichtenaren, en onderwierp ten slotte als stadhouder van Friesland dit gewest aan 's Keizers macht. Bij de belegering van een der laatste sterkten, Sloten, werd hij doodelijk gekwetst, tengevolge waarvan hij 4 December 1523 stierf. Waarschijnlijk had de landsknecht, die den dood van Bourbon bezong, vroeger onder Wassenaar gediend en kwam de herinnering aan dezen door dit sterven weer bij hem op. Het lied is te vinden in het Antwerpsche Liederboek van 1544 (Hor. Belg. XI, blz. 315, no. CCIV) en in hs. 14275 van de Kon. Bibliotheek te Brussel, fol. 60r (dat later is ingevoegd). De tekst van beide is nagenoeg woordelijk dezelfde. In hs. 14275 zijn sommige plaatsen onleesbaar, de titel luidt hier: Een nieu l(ie)deken vanden doot des hertoochs van Borbon. Naar dezen tekst gaf Willems het uit in zijn Oude Vlaamsche Liederen. Het lied is hier uitgegeven naar den tekst van het Antwerpsche Liederboek met vermelding van de afwijkingen van den anderen tekst.
Bronnen: Von Schwartzenau, Der Connétable Karl von Bourbon, Berlin 1852; Robertson, The reign of the emperor Charles V, blz. 441 vlgg.; Mignet, Rivalité II, blz. 318 vlgg. Een nyeu Liedeken van Borbon.
1[regelnummer]
O God van hemelrijcke,
Wat druc is ons gheschiet,
Die Borgoensche alle gelijcke!Ga naar voetnoot3
God behoede Borbon voort verdriet,
Twas so vromen capeteyn,
Dien hebben wi verloren,
Den eedelen heeren reyn.
2[regelnummer]
‘Menich slach heb ick ghesleghen,
Te peerde ende oock te voet,
Groote victorie heb ick ghecreghen
| |
[pagina 161]
| |
Ter eeren den Keyser soet;
Menich leet heb ick den Coninc gedaen,Ga naar voetnoot5
Daar hi quam al voor Pavien,
Daar en mocht hi mi niet ontgaen.
3[regelnummer]
Melanen hebbe ick in ghenomen
Met menighen crijschman vry,Ga naar voetnoot2
Die Paus hadde dat vernomen,
Die sandt hem groot volck by.Ga naar voetnoot4
Si meenden mi wel af te slaen,
Die Veneetsianen quamen mede,
Mer ten wasGa naar voetnoot1 haer niet wel vergaen.Ga naar voetnoot7
4[regelnummer]
Heel Ytalien heb ick bedwonghen,
Ter eeren den Keyser fier,Ga naar voetnoot2
Roomen heb ick bespronghen,Ga naar voetnoot3
Daer ben ick ghecomen int dangier.Ga naar voetnoot4
Het ghebuerde al inden tweesten slach,Ga naar voetnoot5
Daer ben ick deerlijcken doorschooten,
Daert so menich man ansach.
5[regelnummer]
Och adieu Kaerle, lieve neve,
Het moet nu ghescheyden zijn,
Nu moet ick u begheven,
Want het scheyden doet mi pijn.
Ic waende met u te winnen dat heylich lant,Ga naar voetnoot5
Nu moet ic ommer sterven,Ga naar voetnoot6
God blijve nu dijn onderstant.Ga naar voetnoot7
6[regelnummer]
Adieu, ghi edel heeren bouwe,Ga naar voetnoot1
Adieu, graef Joris van Sassen goet,
Weest toch den Keyser ghetrouwe,
| |
[pagina 162]
| |
Dat bidde ick, vry edel bloet.
Adieu, vice roy de Napels vry,Ga naar voetnoot5
Nu moet ick van u scheyden,
Gods barmherticheyt staetGa naar voetnoot1 mi by.’
7[regelnummer]
Die heeren weenden seere,
Si hadden groot verdriet
Al om Borbon den heere,
Dat hi so droeflijck schiet.
Die knechten maecten groot misbaer,
Si en wisten wat bedrijven,
Deen vranck sijn handen, dander trac zijn hayr.Ga naar voetnoot7
8[regelnummer]
Ons troost hebben wi verloren
Ende oock ons toeverlaet,
Ick bidde Jhesum wtvercoren,
Dat hi zijn siele ontfaet.
Ghetrouwen dienst heeft hi ghedaen,
God sal een ander verwecken
Die den Keyser nu sal bi staen.
9[regelnummer]
Wi moghen wel bedrijven rouwe
Om Borbon, den capeteyn goet,
Ende voor Wassenaer ghetrouwe,
Hi heeft oock ghestort zijn bloet
Ter eeren den Keyser, dat is waer;
Men mocht gheen getrouwer vinden
Dan dese twee int openbaer.Ga naar voetnoot7
|
|